MRM – Folteraars onder een spervuur van vragen

MensenRechtenMagazine nr 2 – februari 1992 – dossier De Beul en zijn Meesters

Onderzoek kan slachtoffers helpen bij verwerking schuldgevoelens

interview met de Canadese criminoloog Ronald Crelinsten

door Joop Heij

Ronald Crelinsten is hoogleraar criminologie aan de universiteit van Ottawa in Canada. Onder het motto “Ken uw vijand indien gij hem wilt bestrijden” zette hij samen met PIOOM-directeur  Alex Schmid een onderzoek op naar het verschijnsel beul. Dit jaar en volgend jaar gaat Crelinsten met een beurs van NWO onderzoek doen bij PIOOM in Leiden. Aan de hand van een vragenlijst worden leven en denken van de beulen zelf in kaart gebracht. De analyse van de verkregen ego-documenten zal uitmonden in een boek.

Crelinsten laat de vragenlijst zien die de beulen krijgen voorgelegd. Het is een boekwerk van 76 pagina’s met maar liefst 348 vragen. “We vragen ze echt het hemd van hun lijf om hun hele loopbaan te traceren, maar de essentie is terug te brengen tot een paar basisvragen. Hoe is hun jeugd verlopen? Hoe en waarom kwamen ze terecht in de wereld van de beulen? Hoe was hun training, hoe functioneerden ze en hoe handhaafden ze zich? Hoe en waarom kwamen ze er tenslotte weer uit? En we vragen ze ook naar wat ze nú voelen over wat ze tóen deden.”

crelinstenprof. Ronald Crelinsten

Geestelijke wrakken

Op de vraag hoe hij met zijn beulen in contact komt geeft Crelinsten een verrassend antwoord. “Ik hoef ze niet te zoeken, ze komen vanzelf naar ons toe. Het blijkt dat er heel wat geestelijke wrakken rondlopen die beul zijn geweest. Ze lijden vaak aan nachtmerries, post-traumatische stress of slapeloosheid en komen uiteindelijk bij een psychiater terecht. Die krijgt vaak na een hele tijd pas in de gaten wat er aan de hand is, omdat beulen meestal lang om de waarheid heendraaien. Maar als er eenmaal een doorbraak is, hebben ze vaak de behoefte om schoon schip te maken. In Ottawa heb ik contact met een psychiater die enkele beulen van Somoza, de vroegere dictator van Nicaragua, behandelt. Als ze willen stuurt hij ze door naar mij. Nu eenmaal bekend is dat we met dit onderzoek bezig zijn, melden zich er meer.”

 

Bomaanslagen

Hoe kwam Crelinsten er eigenlijk toe om zich juist met beulen bezig te houden? “Ik houd me als criminoloog al jaren bezig met terrorisme en contra-terrorisme en met de weerslag daarvan in de media. De meest intrigerende vragen daarbij zijn: hoe komt het dat in een democratie toch terrorisme voorkomt en hoe kan een democratie zich daar efficiënt tegen verdedigen, zonder zelf buiten zijn boekje te gaan? In Canada was in de jaren zestig en zeventig hte Front de la Libération de Québec (FLQ) actief. Het probeerde met bomaanslagen het Franstalige deel van Canada af te scheiden. De politie reageerde daarop ook met geweld, met het afranselen van verdachten. Ik heb toen net zo’n soort project als nu met de beulen opgezet om de terroristen te ondervragen. In wezen kun je op die manier alle groepen onderzoeken die geweld gebruiken. Want of het nu om een ideologische groepering, een gewelddadige familie, een nationale veiligheidsdienst of de inquisitie gaat, ze worden allemaal gekenmerkt door hetzelfde patroon: in de groep wordt een vijand gecreëerd waartegen alle middelen geoorloofd zijn. Alex Schmid kende mijn werk. Hij heeft me min of meer gerecruteerd voor dit beulsproject.”

 

Schuldgevoel

Crelinsten vindt het belangrijk dat nu eindelijk de beul zelf onderwerp van onderzoek is. Tot nu toe werd folteren bijna altijd bestudeerd via de slachtoffers of maatschappelijke structuren. “Je moet wel bedenken dat er ook verzet is tegen dit onderzoek. Er zijn er die zeggen: Waarom zouden we geld besteden aan mensen die zo verschrikkelijk verkeerd zijn geweest? Laten we het liever in de slachtoffers steken.”

Maar mensen zijn toch ook benieuwd naar de motieven van beulen om te martelen?

“Natuurlijk, maar er is een belangrijker reden om het gezicht van de beul scherp te krijgen. Een van de verschrikkelijkste dingen voor hun slachtoffers is dat die zich toch altijd schuldig voelen over hun doorslaan bij het verhoor. Ze denken altijd: ‘Als ik maar dapper genoeg geweest was, zou ik de marteling hebben verdragen en niemand hebben verraden’. We moeten ook niet vergeten dat er voor de slachtoffers vaak maar weinig begrip bestaat. De meeste mensen gaan ervan uit dat goede mensen goede dingen overkomen en slechte mensen slechte. Als dit verwachtingspatroon niet blijkt te kloppen, worden ze erg onzeker en vluchten ze liefst in de veronderstelling dat het slachtoffer het er zelf wel naar gemaakt zal hebben. Wij willen met ons onderzoek de onontkoombare systematiek van het martelen zichtbaar maken. Wellicht dat daardoor meer begrip voor de slachtoffers ontstaat. Ook hopen wij dat het besef dat iedereen op den duur wel moet doorslaan, de slachtoffers kan helpen bij de therapeutische verwerking van hun schuldgevoelens.”

 

(MRM, jaargang 1, nummer 2, februari 1992)

back

terug naar inhoudsopgave