Brief van death row inmate Victor Vernon Roberts aan Amnesty
vertaling Joop Heij
Het zijn niet de snel wegtikkende seconden, maarde zich traag voortslepende uren die toch al ondraaglijke eenzaamheid zo wurgend maken. De ware dodencel bestaat niet uitsluitend uit hekken en tralies, boeven en slecht eten. Nee, de ware dodencel kan en moet worden vergeleken met existeren, niet met leven.
De dodencellen zit vol met mensen met geïsoleerde harten en onderdrukte geesten; vol eenzaamheid die je innerlijk en uiterlijk doet snakken naar liefde en genegenheid; vol ideeën, verlangens en gevoelens dat je iets constructiefs en positiefs zou moeten doen, een beter bestaan zou moeten leiden. Maar nee, daar komt de sombere ongerustheid al opzetten, die groeit en zwelt. Onzekerheid smoort je, verstikt je, totdat je hele denken erdoor beheerst wordt. Ja, de ware gevangenis is martelende frustratie, vruchteloze wanhoop en ongekende onverschilligheid.
Ik zit in de dodencel. Waarom lijdt mijn hart? Waarom zou brieven schrijven mij het plezier en de voldoening verschaffen die ik zo nodig heb – in mijn geest, in mijn gedachten en in mijn lusteloze ziel? Omdat alles om mij heen onderdrukt is, dood is, en mij vermorzelt. Het lijkt alsof de muren van mijn bewustzijn me insluiten en onbeweeglijk maken. Dit alles maakt mijn leven betekenisloos, doelloos – eigenlijk is het helemaal geen leven meer.
Ik en mijn situatie worden voortdurend geconfronteerd met die éne bekende kant van mijn bestaan, die wel een romanintrige lijkt. Ik kan heel goed tegen kritiek, tegen correctie, tegen opsluiting, zelfs tegen bestraffing. Maar de stilte, de isolatie, het gebrek aan vergevensgezindheid van de maatschappij, zelfs van de kerken, de geestelijken, de christenen, die dingen zijn meer dan beangstigend, ze zijn slopend. Hoe lang moet ik nog wachten, hoe lang moet ik nog kloppen aan de poorten der rechtvaardigen, voordat de hatelijke, onwaardige uitstoting plaats maakt voor een uiting van liefde en genegenheid?
Ja, de ware dodencel is de plek waar te veel mensen hun uiterste best doen de antwoorden te vinden in hun uitgeputte, verzwakte, misleide zelf, omdat er niemand anders is die wil luisteren of wil proberen je te begrijpen. Het is een plek van eeuwige sleur, waar de tijd zelf een gruwelijke opgave is. Het is de brandstapel van de hopeloosheid. Hoe kan men zich zonder enige goedkeuring van de maatschappij of van familieleden ooit een bijzonder mens voelen, of dat zelfs maar proberen? Waar ik ook kijk, ik zie slechts gemeenheid, onverschilligheid, en teleurgestelde verwachtingen. Opgesloten binnen de muren van de dodencellen zwerven talloze individuen door het vuil en de kilte van te veel dagen zonder genegenheid en van te veel weerzinwekkendheid zonder vertroosting.
Maar het meest hartverscheurende, het allerpijnlijkste van het verblijf in de dodencel is wel het toeschouwer zijn van de stomme film van de maatschappij: hoe de mensen ter kerke gaan en in stil gebed neerknielen voor de ‘Vader’ en hem vragen hun levens te zegenen met vrede, geluk en vreugde, en hoe zij hun tienden betalen maar nog steeds vreselijk in het krijt staan omdat hun liefdesschuld al jaren onbetaald in hun ziel ligt te sluimeren.
Het meest deprimerende en verscheurende gevoel is niet de winterse vrieskoude of de onplezierige zomerse hitte en vochtigheid, maar het in angstige spanning uitkijken naar een fel begeerde brief of kaart die nooit aankomt, het in volle vertrouwen wachten op bezoek van familieleden, christenen, een vriend, maar dan slechts teleurgesteld worden, omdat er niemand komt …. omdat het niemand iets kan schelen…
De dodencel is veel meer dan een plek vol wanhoop, onzekerheid, gemeenheid, onverschilligheid en doelloosheid. Het is ‘de kerker van de hel’ die allen te wachten staat die ter dood veroordeeld zijn en van wie velen de rest van hun leven in onrust moeten doorbrengen. Te veel van onze dromen, ideeën, gevoelens en gedachten zijn er vervangen door de monsterlijke last van het berouw.
Het zijn niet de snel wegtikkende seconden, maar de zich traag voortslepende uren die ik dagelijks doorbreng in deze benauwde cel van twee bij drie meter, die de toch al ondraaglijke eenzaamheid zo wurgend maken. Ik betrap me er op dat ik hoop en bid dat ik een oud en vertrouwd liedje op de radio of televisie zal horen, maar nadat ik dan verrukt naar het liedje geluisterd heb, blijft mijn hart doorstoken achter en zijn mijn herinneringen aan het voorbije gezinsleven en de voorbije goed tijden buitengewoon wreed en onmenselijk. De lawaaierigheid en frustratie van de dagen zijn erg, maar de talloze slapeloze nachten waarin je eenzaam ligt te huilen in de verlatenheid van je ziel, beroven je van je lichamelijke energie en putten je uit. Ach, als er toch eens, als er toch eens…
Als er toch eens iemand, het doet er niet toe wie, in mijn leven was die het iets kon schelen of ik leef of doodga… Een liefhebbende, deelnemende ziel die mijn menselijkheid zou willen omarmen en wiens menselijkheid ik zou kunnen omarmen. Zoudt u zo iemand willen zijn, kunnen zijn? Ik zou het zeer op prijs stellen als u mijn leven zoudt willen binnentreden. Ik dank u dat u de tijd heeft willen nemen dit artikel te lezen. Ik hoop oprecht dat u mij onmiddellijk zult schrijven.
Adresseer uw brieven aan:
Mr. Victor Vernard Roberts
EF, 129097 G2-61
P.O.Box 3877
Jackson, Georgia 30233
USA
(Wordt Vervolgd, jaargang 25 – nr. 2, februari 1992)