Door drs. J. J. Woortbreeker, wartaalkundige
De stelling, dat in de politiek taal slechts dient om zaken te versluieren in plaats van te verhelderen, is geenszins nieuw, maar altijd weer even actueel.
Nu zijn wij met z’n allen al jaren gewend aan de breedsprakige rookgordijnen, de loze dreigementen en het geen ja-en-geen-nee-willen-zeggen der heren en dames politici, maar de afgelopen maanden is er in Nederland op dit gebied wel een zeer kras staaltje te bewonderen geweest – een staaltje dat overigens nog een staartje moet krijgen.
Naar bij een ieder genoegzaam bekend wordt verondersteld, heeft de parlementaire enquêtecommissie in haar eindrapport de misleiding van de Tweede Kamer door VVD-minister Van Aardenne inzake de gang van zaken bij de discutabele overheidssubsidie voor de failliet gegane Rotterdamse scheepswerf Rijn Schelde Verolme, ‘onaanvaardbaar’ genoemd. Allerwegen werd toen onmiddellijk druk gediscussieerd over de betekenis die aan deze term moest worden toegekend. Men was het erover eens dat een dergelijke kwalificatie bepaald niet mis was, jazelfs gezien moest worden als een der zwaarste veroordelingen die binnen het vaderlandse politieke bedrijf denkbaar zijn.
Als doorslaggevend element voor deze gedachtegang gold het feit dat het nota bene een CDA’er was (commissievoorzitter Van Dijk) die er het sterkst voor geijverd had deze zware term in het eindoordeel op te nemen, en dát terwijl CDA-vertegenwoordigers zich juist bij uitstek plegen te bedienen van vage, nivellerende of meerduidige bewoordingen. Kortom, men raakte haast niet uitgepraat over de ongekende duidelijkheid die hier volkomen onverwacht werd geboden. Ging dit akkefietje economieminister Van Aardenne dan toch echt de kop kosten?
Nee dus, want reeds korte tijd later, bij het voorlopige kamerdebat over deze kwestie in december, bleek dat men zich helemaal voor niets had opgewonden en dat ook dit ‘zeer zware’ woord zich moeiteloos schikte naar de jaar-in-jaar-uit geconsolideerde traditie dat woorden in de politiek niet betekenen wat ze (zouden moeten) betekenen. Na veel geharrewar bleek het ‘onaanvaardbaar’ ten slotte toch aanvaardbaar te zijn. De minister kreeg van de Kamer, hoewel alle seinen op rood stonden, slechts een reeks vegen uit de pan en uiteindelijk ‘voorwaardelijk groen licht‘. Kortom, de minister hoefde niet af te treden, maar werd voortaan wel gezien als ‘aangeschoten wild’. Allen die zich van de tijdelijke schijnduidelijkheid toch heel even rotgeschrokken waren, konden weer opgelucht ademhalen en overgaan tot de gevestigde orde van de dag.
Wie nu denkt dat hiermee de kous af is, heeft ongelijk. Het heeft er namelijk alle schijn van dat deze onverkwikkelijke affaire voor onze beroepspolitici een aantrekkelijke nasleep krijgt. Was het dus tot voor kort zo, dat in de politiek de zwaarste woorden als de pest werden gemeden, nú lijkt het er op dat de onaanvaardbaarheidsactie van de heer Van Dijk de weg heeft vrijgemaakt om ook dit laatste taaltaboe uit de weg te ruimen. Vóór het echter zo ver is dat alle woorden voorgoed vogelvrij zijn, vermaakt men zich voorlopig nog speels met wat achteraf een godsgeschenk blijkt te zijn: de wonderbaarlijke aanvaardbaarwording van het ‘onaanvaardbare’.
En het zijn niet alleen politici die in de ban zijn geraakt van dit nieuwe, van zijn betekenis losgezongen begrip. Talloze tot voor kort uiterst voorzichtige onderhandelaars slaan elkaar dezer dagen lichtvaardig met het ene ‘onaanvaardbaar’ na het andere om de oren, zonder zich nog te bekreunen om de reikwijdte die dit woord van oudsher had. Een voorlopig hoogtepunt in deze irrationalisering van de taal bereikte vorige week AKZO-topman Loudon, die aan de vooravond van de nieuwe CAO-onderhandelingen ook dit gevleugelde woord strijdlustig in de mond nam ten aanzien van de gewenste arbeidstijdsverkorting. Nu weet iedereen natuurlijk drommels goed dat ATV binnenkort een feit zal zijn, hetzij door de regering dwingend opgelegd, hetzij door de vakbonden middels acties afgedwongen. Volgens een woordvoerster van het FNV betekent het uitspreken van dit ‘onaanvaardbaar’ dan ook alleen maar dat de werkgevers invoering van ATV zo veel mogelijk willen vertragen. En waarom ook niet, moet Loudon gedacht hebben, als onaanvaardbaar ook aanvaardbaar betekent, waarom zou het dan ook niet nog willekeurig iets anders kunnen betekenen?
Ik wil nu verder afzien van verlekkerde speculaties omtrent de door mij verwachte toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de politieke taalontkrachting. Wel wil ik mij nu al wagen aan de voorspelling dat ‘onaanvaardbaar’ het meest gehanteerde begrip van de politieke winter 1984/1985 zal blijken te zijn. Een voor de hand liggende voorspelling overigens, wanneer men bedenkt dat de RSV-affaire binnenkort nogmaals, in februari, in de Tweede Kamer aan de orde zal komen. Tot zover de politieke werkelijkheid.
In het tweede gedeelte van deze beschouwing zal ik me bezighouden met een taaltheoretische analyse waaruit naar voren moet komen dat de zojuist geschetste ontwikkelingsgang van het woord ‘onaanvaardbaar’ niet in het minst raadselachtig, jazelfs voor de hand liggend was. Het moet dan ook gezegd dat ik me enorm verbaasd heb over de opwinding die over deze term ontstond op het moment dat het RSV-eindrapport gepubliceerd werd. Dat het met dit ‘onaanvaardbaar’ niet anders kón lopen, komt door het in de taalkunde overbekende verschijnsel der analogie. Daarover zometeen meer.
Maar eerst even dit: iedere Nederlander is (theoretisch en/of praktisch) op de hoogte van de taalregel dat je een bevestigend woord ontkennend kunt maken door er het voorvoegsel ‘on’ voor te plakken. Dit lijkt een simpele regel waarover geen misverstand mogelijk is. Maak je van waar de negatie ‘onwaar’, dan betekent dit dus dat er iets niet-waar is. De logica werkt met dit soort uitspraken: iets is waar of niet-waar, een andere oplossing mag niet (althans niet binnen de zelfde omstandigheden waarover de uitspraak wordt gedaan). Dat wil zeggen, een uitspraak waarvan men niet kan vaststellen of hij waar of onwaar is, is zinloos in de logica, en derhalve uit den boze. Overigens komen dergelijke gewraakte uitspraken in het dagelijks leven om de haverklap voor; denk maar eens aan religie of kunst of …. aan politiek.
Met de taal bevinden wij ons in een netelig parket. Aan de ene kant benaderen wij taal namelijk ‘logisch’, door middel van het erop toepassen van theorie, bijvoorbeeld door de regel dat het voorvoegsel ‘on’ vóór een woord het tegenovergestelde begrip moet aanduiden. (Overigens kan ‘on’ in bepaalde woordcombinaties ook nog ‘slecht’ betekenen, zoals in onweer, want het is niet zo dat onweer geen weer is, en weer automatisch mooi weer betekent).
Aan de andere kant echter is taal een levend verschijnsel, dat zich vaak aan de (achteraf logisch bedachte) regels onttrekt. Taal maakt immers deel uit van het leven zelf, waarvan het tegelijkertijd de volheid wil uitdrukken – een leven dat nu eenmaal ook religie en politiek omvat, evenals ongrijpbare elementen als kunst en liefde.
Een extra moeilijkheid is nog dat in de logica geprobeerd wordt uitspraken te doen over de taal en de logica zelf met behulp van die taal zelf. Een dilemma waarin al vele filosofen hopeloos verstrikt zijn geraakt. Uitspraken doen over iets door middel van dat iets zelf, is een zelfverwijzende bezigheid die zichzelf in zijn staart bijt. Een bekend taalverschijnsel dat hierbij aansluit is de zogenaamde paradox, oftewel de innerlijke tegenstrijdigheid in een uitspraak. Al bij de oude Grieken, zoals Plato en consorten, was dit een populaire taalfiguur, die enthousiast werd uitgebuit om in een discussie al redenerende de tegenstander voor aap te zetten. In ons land was vóór de Tweede Wereldoorlog de journalist/criticus/moralist/literator Menno ter Braak een bekende paradoxenconstructeur.
De wrijving tussen leven en logica, tussen theorie en werkelijkheid, heeft de mens altijd al voor problemen gesteld, en daarom bestaat ook die eeuwige onzekerheid of iets wel is wat het is, of lijkt. Op zich is dit al een aardig element in de verklaring van hoe het in godsnaam mogelijk is dat een woord als ‘onaanvaardbaar’ lang niet zo onaanvaardbaar kon worden als je zou denken. En hier komt ook het reeds vermelde begrip analogie op de proppen: ‘onaanvaardbaar’ is lang niet het enige on-woord dat zijn negatie dreigt te verliezen. Integendeel, bij nader inzien maakt het deel uit van een algemene ontwikkeling, namelijk dat het negatief voorvoegsel ‘on-‘ in talloze woorden en begrippen zijn oorspronkelijke ontkennende functie aan het verliezen is. Welnu, net zoals men van bevestigende woorden ontkennende woorden kan maken door er on- voor te voegen, net zo verliezen steeds meer on-woorden hun on-betekenis naarmate meer on-begrippen twijfelachtig worden. Voorwaar, een zelfversterkend proces.
Nu kan ik me voorstellen dat er lezers zijn die bij dit soort formuleringen het spoor bijster raken en de neiging krijgen het verder wel te geloven. Om te voorkomen dat zij nu afhaken, zal ik een flink aantal voorbeelden geven ter verduidelijking van het bedoelde verschijnsel. Dit lijstje geeft al een aardig beeld hoezeer ons vertrouwen in de niet-functie van het voorvoegsel ‘on-‘ al is ondermijnd.
onmogelijk: hiermee worden tegenwoordig juist wél mogelijke dingen aangeduid. Bijvoorbeeld in het populaire streven het “onmogelijke mogelijk maken”, of in een uitspraak als “dat kind vertoont onmogelijk gedrag”.
onzin: het is heel goed mogelijk om in één of meer duidelijke zinnen volstrekte onzin uit te kramen.
onvoorstelbaar: (evenals: onbeschrijflijk) betekent juist wel iets voorstelbaars (of beschrijflijks), bijvoorbeeld in een “onvoorstelbaar mooie voorstelling, of – jongen enz.)
onbepaald: (= hetzelfde als bepaald): bijvoorbeeld “de maatregel is voor onbepaalde tijd uitgesteld”, dit betekent hetzelfde als “de maatregel is voor bepaalde tijd uitgesteld”, hetgeen trouwens meestal betekent dat het waarschijnlijk lang gaat duren voordat er iets gebeurt.
onbeperkt: een artikel dat ‘onbeperkt verkrijgbaar’ is wil zeggen dat het verkrijgbaar is zolang de voorraad strekt (wel beperkt dus). Trouwens, op de lange duur is niets onbeperkt, zelfs de tijd niet in ons heelal.
onbewoonbaar: zowel in ‘onbewoonbaar verklaarde woningen’ als in ‘onbewoonbare streken’ wonen vaak nog heel wat mensen.
onbezoldigd: een ‘onbezoldigde functie’ is van oorsprong een baantje zonder betaling, maar tegenwoordig wordt er vaak een aardige onkosten(=kosten)-vergoeding voor betaald.
onbreekbaar: slaat u eens krachtig met een hamer op het als onbreekbaar aangeprezen speelgoed van uw kinderen…
ongebonden: blijkens advertenties worden er momenteel veel activiteiten voor ‘ongebonden mensen’ georganiseerd, een eufemisme voor ‘tot over hun nek in de eenzaamheid zittend’.
onfeilbaar: het feit dat dit begrip bij de paus tot dogma moest worden uitgeroepen zegt al voldoende over zijn feilbaarheid (nog afgezien van zijn daden en uitspraken).
ongerept: wanneer in vakantiefolders wordt gerept over ‘ongerept gebied’ dan betekent dit dat er hoogstwaarschijnlijk nog niet al te veel luxe bungalowparken te vinden zijn. Ook las ik ergens de formule ‘nog vrij ongerept gebied’, dus nog niet al te toeristisch.
ongeschoold: tot ‘ongeschoold personeel’ behoort tegenwoordig iedereen die zo stom was om niet nog jaren door te studeren ná z’n leerplichtige periode.
onverteerbaar: het is inmiddels al zo ver, dat ons ten behoeve van onze gezondheid wordt aangeraden voedsel met veel onverteerbare bestanddelen tot ons te nemen. Verder betekent het meestal iets van onacceptabel, waarmee we weer terug zijn bij onaanvaardbaar.
onbestaanbaar: dit woord is an sich reeds strijdig met zichzelf (een zogenaamde eenwoordsparadox).
ongehoord (evenals: onwijs, ongekend): dient nog slechts als adjectief van emotionaliteit, met de betekenis ‘zeer’. Bijvoorbeeld: “wij luisterden naar ongehoord fraaie muziek”. Maar ongehoord wordt ook gebruikt om het laakbare gedrag van ordinaire schreeuwers aan de kaak te stellen.
onbuigzaam: vaak gebezigd om de houding van de vakbeweging aan te duiden. Wat in de praktijk meestal betekent dat ze binnenkort een regeling zal accepteren die een fractie minder slecht voor haar leden is dan het oorspronkelijke voorstel van de werkgevers.
Uiteraard zou ik zo nog uren door kunnen gaan – als bewijs waarvan ik nog een paar zinnetjes als toegift bijvoeg.
Drie jaren leefden zij al in deze onhoudbare situatie
De keeper ranselde vele onhoudbare schoten uit zijn doel
Apothekers fabriceren onze pillen, poeders en drankjes vrijwel foutloos naar de onleesbare recepten van artsen
Vrijwel alle onsterfelijke kunstenaars en filosofen zijn allang dood
Afijn, even nadenken en iedere lezer kan zelf talloze voorbeelden van het gesignaleerde verschijnsel uit zijn mouw schudden. Maar de conclusie is duidelijk: het voorvoegsel ‘on’ is zelf ‘om’. (Onkoopbaar bestaat bijvoorbeeld nauwelijks meer, het is omkoopbaar geworden).
Na deze overtuigende lijst zal het niemand meer vreemd voorkomen dat het woord ‘onaanvaardbaar’ deze winter definitief zijn analoge aftakeling heeft doorgemaakt. En ere wie ere toekomt, het is commissievoorzitter Van Dijk geweest die deze algemene trend – het failliet van de ontkennende begrippen – haarscherp heeft aangevoeld en uitgebuit. Hij heeft dit proces hiermee niet alleen duidelijk blootgelegd maar ook stevig bevorderd. En daarmee heeft een CDA’er toch nog, zij het ongewild, een formidabele bijdrage geleverd aan de duidelijkheid, al is het misschien niet het soort duidelijkheid waar het volk op zit te wachten.
Maar goed, duidelijk is in ieder geval dat de zware ‘on’woorden nu beschikbaar zijn gekomen voor de algemene politieke ontwaarding en dat alle betrokkenen zich daar begerig op gestort hebben. Natuurlijk zijn er altijd nog bezorgde zwartkijkers die dit proces de politiek onwaardig vinden, kortom een onding.
Het wachten is nu nog slecht op het beschikbaar komen van alle andere ‘zware’ woorden. Wanneer deze ontwikkeling eenmaal goed doorzet, zullen we nog heel wat kunnen lachen met z’n allen. Dan kunnen er, bij het definitief op groen zetten van alle nu nog op voorwaardelijk rood staande lichten, op onze politieke kruispunten heel wat leuke botsinkjes ontstaan. Of zullen onze politici uiteindelijk, voor ze definitief ongeloofwaardig worden, toch nog eieren voor hun geld kiezen en bijtijds hun ‘onaanvaardbaar’ over deze ontwikkeling uitspreken, zonder voorwaardelijk groen licht?