Over de betekenis van omgedraaide woordsamenstellingen

of: een eindeloos gezelschapsspel

Door drs. J. J. Woortbreeker, wartaalkundige 
1.

Het is januari 1985 en de Opperbeul van Koning Winter geselt het totaal verwende en verslapte Nederlandse Volk, dat al jaren de spot drijft met de krachteloze heerschappij van zijn enig ware Vorst, als haast nooit te voren. En inderdaad, schaatstechnisch bezien werd het de hoogste tijd dat de karwats er weer eens duchtig overheen gehaald werd, om nog maar te zwijgen van de absolute noodzaak de spoorwegen en hoogmoedige oliebaronnen, die uit marktpolitieke over wegingen meenden zich minimale voorraadjes te kunnen permitteren, met de roodaangelopen neus op de ijskoude feiten te drukken.

Bedremmeld hurken wij dezer dagen dan ook allen rond potkachel, open haard of radiator, vereend in het huiverende maar ook hoopgevende besef dat geen andere monarch ter wereld zo machtig is dat hij binnen de kortste keren ganse organisatiesystemen en geavanceerde apparatuur buiten werking kan stellen. Kortom, voor hem een koud kunstje.

Helaas duurt zijn heerschappij in onze gematigde streken meestal slechts zo kort, dat we moeten vrezen dat het niet mogelijk zal zijn om bijvoorbeeld alle kruisraketten te bevriezen, onder het motto: afschieten die krengen. Maar het meest verontrustend is wel  de gedachte dat deze koninklijke seizoenarbeider het noordelijk halfrond pas goerd langdurig in zijn greep zal krijgen ná de Grote Klap – helaas te laat voor een doeltreffende nucleaire preventie, en tevens voor de meesten van ons. Maar dit terzijde.

Waar het mij hier eigenlijk om gaat is het volgende: de huidige klimatologische kluistering aan huis en haard komt mij uitstekend uit om eens op ongebruikelijke wijze om aandacht te vragen voor het gebied der taalkunde, een zowel in de pers als door het volk totaal verwaarloosd jazelfs genegeerd onderwerp. Maar wellicht kan hierin verandering komen door handig te profiteren van de immer in ons volk sluimerende spelletjesbehoefte. Weliswaar zijn de feestdagen net voorbij en is deze behoefte dus waarschijnlijk ruimschoots aan zijn trekken gekomen, maar daar staat tegenover dat het christelijke familiebijeenzitsyndroom ons heeft blootgesteld aan een van zijn naarste symptomen: verplichte deelname aan uiterst stupide spelletjes waarvoor geen enkele geestelijke inspanning vereist is.

Echter, nu deze Kerstterreur weer tot het verleden behoort en wij weer zelf kunnen uitmaken met wie wij onze avonden doorbrengen, wordt ons mede door het klimaat de kans geboden zowel onze speelbehoefte te vervullen als onze fantasie te laten prikkelen.

Ter aanmoediging van genoemde functies dient het hiernavolgende artikel.

(Overigens zal het u niet zijn ontgaan dat welke klimatologische omstandigheid dan ook mij moeiteloos tot een soortgelijke redenering en tot hetzelfde artikel zou hebben gebracht).

2.

Ofschoon minder spectaculair dan bijvoorbeeld bij het Duits het geval is, is de Nederlandse taal toch rijk aan woorden die uit twee of meer zelfstandige woorden zijn samengesteld. De meeste daarvan zijn voor ons zelfs zo gewoon dat we ons er nauwelijks van bewust zijn dat het hier wel degelijk woordsamenstellingen betreft. Wat bijvoorbeeld te denken van woorden als bijna en potlood. Is er nog iemand die bij deze woorden respectievelijk “hé, twee voorzetsels” en “ja ja, een combinatie van een cilindervormig vaatwerk met een metaal die nog kan schrijven ook” denkt? En hoewel enig functieverschil tussen bijvoorbeeld kattenbak en afvalbak zeer zeker in ons begrip en praktijkgebruik aanwezig is, neemt dit toch niet weg dat we bij deze woorden voornamelijk denken aan het betreffende voorwerp, zonder ons daarbij uitvoerig om de hemelsbreed verschillende inhoud ervan te bekommeren, hoewel er natuurlijk nog steeds idioten zijn die de kattenbak in de afvalbak ledigen en zodoende een totaal misplaatste functieinhoudsverwarring teweegbrengen.

Wanneer we wèl zouden stilstaan bij de implicaties die deze woorden in zich dragen en ’s een keertje lekker flexibel zouden doorredeneren, dan zouden we overigens tot de verrassende ontdekking kunnen komen dat, hoewel er in beide bakken vuil terechtkomt, er in de ene bal wel degelijk vuilnis wordt gedeponeerd, maar in de andere zeker geen katten, ook al verblijven die er wel tijdelijk in om het deponeren überhaupt mogelijk te maken, want het zou natuurlijk een hele domme en ook smerige omslachtigheid opleveren als we de kat eerst zouden dwingen zijn behoefte ergens anders te doen om vervolgens diens excrementen alsnog in de daarvoor bestemde bak te laten verdwijnen. Dit bedenkende moeten we constateren dat er met de wijze waarop woorden worden samengesteld ten minste iets vreemds aan de hand moet zijn. Aan een dergelijk verschijnsel zou ik nu natuurlijk uitvoerige, rijkelijk met zuivere logica of onzin doorspekte beschouwingen kunnen vastknopen, maar wees gerust lieve lezer, dit is geen artikel voor vakidioten, nee, mijn inleidende opmerkingen zijn slechts bedoeld als illustratie van de rijkdom aan grappige gedachten die kan/kunnen optreden wanneer we ons wat bewuster zouden opstellenten aanzien van ons (samengestelde) taalgebruik.

Een vluchtige en in het geheel niet-representatieve enquête onder diverse leden van mijn weliswaar uitgebreide maar  evenmin representatieve kennissenkring wat betreft hun woordsamenstellingsbewustheidsgraad leverde me te dien aanzien onthutsende gegevens op, die mijn allersomberste verwachtingen op dit gebied nog ruimschoots overtroffen.

Er was bijvoorbeeld niemand die zich de treffend juiste benaming van het tweede samenstellende gedeelte van het woord STER-spot realiseerde, terwijl ook mijn testwoord besteller niemand op het idee bracht dat we hier wellicht te maken zouden kunnen hebben met een ambtenaar die belast is met het steekproefsgewijs turven van bijvoorbeeld (A) het aantal sappige vruchtjes die aan bepaalde soorten struiken voorkomen, ten einde hiervan een werkbaar gemiddelde voor de subsidietoewijzingen met betrekking tot de kleinschalige fruitteelt (en dus niet fruitschalige kleinteelt) vast te stellen, of (B) het aantal oude vrouwtjes die lopend of strompelend zelf nog in staat zijn boodschappen te doen bij de wijksupermarkt, zodat er misschien nog wat meer op de gezins- en ouderenzorg bezuinigd zou kunnen worden. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat in voornoemd voorbeeld de ambtenaar in kwestie moeiteloos vervangen kan worden door een machine, die overigens ook prima ingezet kan worden in de concertzaal om van willekeurige muziekstukken de distributie van verlaagde B’s te meten, om bijvoorbeeld een mineurkarakteristiek te helpen beschrijven, al lijkt dit enigszins overbodig als er reeds partituren voorhandig zijn, maar dan nog mogen we niet vergeten dat het hoog tijd wordt dat er eindelijk eens serieus wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan naar geïmproviseerde muziek, zolang die door het huidige subsidiebeleid tenminste nog niet verdwenen is.

3.

Uit het voorgaande zal nu iedereen volstrekt duidelijk zijn dat ik deze ontwikkeling – het voortschrijden van de ontbewustisering van ons taalgebruik – niet alleen met zorg gadesla maar tevens een halt toe zou willen roepen, en als het even kan ombuigen in tegenovergestelde richting. Derhalve heb ik mijn gedachten eens laten gaan over diverse spelmogelijkheden met taal in de huiselijke kring en één van de spelletjes die in gezelschap op mijn voorstel veel succes bleken te kunnen sorteren, is het omdraaien van samengestelde woorden. Na enig geëxperimenteer (het blijkt altijd weer moeilijk de behoefte aan valsspelen te kunnen uitbannen) kwamen de volgende spelregels uit de bus gerold.

Het samengestelde woord mag slechts uit twee zelfstandige woorden bestaan

Omdraaien wil zeggen: het woord in twee woorden hakken en in omgekeerde volgorde weer aan elkaar plakken, zó dat er een nieuw, liefst leuk of verrassend woord ontstaat

Met de volgorde der letters in de woorddelen mag niet worden gesjoemeld, nóch mogen er letters worden toegevoegd of weggelaten

De deelnemers aan het spel spreken van te voren een bepaalde bedenktijd af; na het verstrijken van deze tijd mag niets meer worden opgeschreven

De deelnemer die aan de beurt is om zijn of haar vondsten te onthullen mag uitsluitend die woorden nemen die al op zijn of haar papier stonden. (Dus niet lekker stiekem er even een paar bijbedenken als je de mazzel hebt later aan de beurt te zijn)

Uiteraard is het mogelijk andere soorten taalspelen te bedenken of de regels te wijzigen; dit zou ik zelfs van harte toejuichen, aangezien het de door mij voorgestane taalbewustheid sterk zou bevorderen, maar in het kader van dit korte artikel moest ik me nu eenmaal beperken tot één der vele mogelijkheden.

Voor de goede orde zal ik ten slotte enige voorbeelden geven van wat wel en niet toegestaan is. Ik put hierbij uit de immense voorraad materiaal die de huiselijke onderzoeksséances me in de loop der tijd hebben opgeleverd.

Om maar eens met een geheel verkeerd en hopelijk overbodig voorbeeld te beginnen: koffer  veranderen in fokker is dus niet toegestaan.

Wel toegestaan is het woord koekoek, maar daarvan mag men niet wederom koekoek maken, omdat men dan zondigt tegen regel c. De juiste omkering is dan ook koekkoe, wat heel goed kan in verband met het reeds bestaan van die beesten in de vorm van chocola of marsepein.

Nu we het toch over dieren hebben: het woord kakkerlak biedt een zeer goede mogelijkheid om toegestane en niet-toegestane woordomdraaiingen te demonstreren.

Een kakkerlak is een duidelijk vies beestje, maar heeft U wel eens  – in een schildersbedrijf, een schoenfabriek of bij de verfproductie – een lakkakker (= toegestaan) aan het werk gezien? Of hebben wij hier te maken met een persoon die zich niets van enig burgermansfatsoen  (3 woorden = niet toegestaan, bovendien problematische tussen-s) wenst aan te trekken en derhalve doodgemoedereerd zijn gevoeg doet midden in een drukke winkelstraat?

Ten overvloede zij nog opgemerkt dat zijn product, lakkerkak, hoe fraai van toepassing ook in deze situatie, niet als oplossing getolereerd kan worden, wederom in verband met regel 3.

Hetzelfde geldt trouwens voor een kaklakker, een woord dat op zich overigens best als synoniem van – ik noem maar wat – strontschilder dienst zou kunnen doen.

Een subtiel verschil ligt in het gebruik van enkelvoud en meervoud: zo is bijvoorbeeld het woord koekenbakker niet toegestaan. Draai je dit om dan wordt het namelijk bakkerkoeken. Maar het meervoud koekenbakkers lijkt op het eerste gezicht wel door de beugel te kunnen omdat er dan het juiste woord bakkerskoeken zou ontstaan. Echter, met evenveel recht kan men verdedigen dat ook koekenbakkers niet is toegestaan, omdat het woord is samengesteld uit maar liefst 4 verschillende zelfstandige woorden, namelijk koe, ken, bak en kers, of – andere mogelijkheid – uit koek, en, bak en kers, waardoor het geheel wederom in strijd is met regel 3.

Om dezelfde reden moet helaas ook het aantrekkelijke woord kattenbak (3 woorden) afvallen, al zou er op zich niets tegen het juist prachtige woord bakkatten in te brengen zijn. (Smaken ze gekookt niet lekker? Komen ze nooit buiten? Betreft het een soort die moppen kan vertellen?).

Een moeilijkheid van een geheel andere aard doet zich voor bij weer een ander dier: de nachtmerrie. Volgens de regels is dit woord heel goed omdraaibaar (= niet toegestaan, want 3 woorden), maar wat moeten wij ons in godsnaam voorstellen bij een merrienacht?

U ziet, zo eenvoudig is het allemaal niet en het is dan ook verstandig uit Uw midden voor aanvang van het spel een deskundige jury te benoemen, die per twijfelgeval ad hoc een standpunt bepaalt en beslist over al dan niet toelaatbaarheid.

Overigens zou het heel goed kunnen dat een spelgroep er al snel achter komt dat het mogelijkhedenbereik (= niet toelaatbaar want 3 of 4 of 5 of zelfs 6 woorden) veel te groot is en dat er behoefte bestaat aan beperking van de onderwerpkeuze (niet toegestaan enz.) In dat geval is er geen enkel bezwaar tegen om – net als ik bij mijn dierenvoorbeelden gedaan heb – één bepaald terrein af te bakenen en aanvullende regels te verzinnen.

Tot slot moet mij nog de opmerking van het hart dat de praktijk van dit taalspel leert dat veel deelnemers de neiging hebben hun oplossingen te doorspekken met meer of minder scabreuze vondsten. Kennelijk voorziet dit spel in meer behoeften dan ik voorzien had. Daarom heb ik gemeend dit terrein ook zelf niet geheel uit de weg te moeten gaan en te tolereren dat een bescheiden echo ervan in deze kolommen doorklinkt, zonder nu meteen de edele delen bij aan te willen grijpen.

Succes!

 

4.

Geachte Redactie van Kunst & Cultuur, of van Het Vervolg, of van Vervolgens, of van welke Weekendbijlage dan ook,

Bijgaand vindt U een artikel van mijn hand en geest dat wellicht publiceerbaar is in één van uw vrijdag- of zaterdagbijlagen. Met de ongetwijfeld zorgvuldig op de groeiende werkloosheid afgestemde uitbreiding van het aantal pagina’s van Uw blad zal naar ik vermoed ook de behoefte aan kopij wel toenemen, en wat kan ik – als prototype van de talloze werkloze Neerlandici – dus beter doen dan in dit gat te springen en hieraan een bescheiden doch zinvolle bijdrage te leveren? Dat ik juist Uw blad als doel voor mijn inmiddels overvloedige vrijetijdsvulling heb uitgekozen, heeft een aantal redenen:

Ten eerste lees ik Uw krant al jaren, met het onvermijdelijke gevolg dat ik me er nog een beetje mee verbonden ben gaan voelen ook

Ten tweede stoort het mij uiteraard dat het aantal taal- en spelfouten in dit blad de laatste tijd onrustbarend is toegenomen – een ontwikkeling waaraan ik middels deze en eventueel ook nog een toekomstige taalkundige bijdrage mede een halt hoop te kunnen toeroepen.

Ten derde lijkt het mij onontbeerlijk dat bij een volumevergroting van dit blad óók meer ruimte beschikbaar wordt gesteld voor luim (om niet te zeggen kolder) van enig formaat. Wat dat betreft heeft Uw blad een door mij zeer gewaardeerde traditie hoog te houden (o.a. belichaamd door Stoker, Blokker en Vroon).

Ik ben mij ervan bewust dat het door mij geproduceerde stukje niet het makkelijkste is dat men zoal in kranten kan aantreffen, maar dat mag naar mijn mening geen belemmering vormen voor plaatsing. Integendeel, juist in weekendbijlagen kan men lezers eindelijk eens iets pittigers voorzetten dan het flauwe nieuws dat men geeuwend aan de ontbijttafel tot zich neemt tussen de boterhammen met ontevredenheid door. Gedurende het weekeinde mag men toch zeker wel een wat grotere uitgeslapenheid en flexibiliteit van zijn lezers verwachten?

Mocht U mijn artikel desondanks te lang vinden, knipt U er dan desnoods het door het jaargetijde ingegeven inleidinkje van af, dat – ik geef het toe – niet absoluut onmisbaar is voor wat volgt, al zou zulks jammer zijn

Mocht U echter positief reageren op mijn pogingen tot Uw kolommen door te dringen, dan kunt U binnenkort meer penne- en geestesvruchten mijnerzijds tegemoet zien.

Zoniet, dan wellicht ook, al was het alleen maar om U van Uw ongelijk te overtuigen, tenzij ik alsnog zou besluiten mijn heil liever bij één Uwer concurrenten te zoeken.

Hoogachtend, drs. J. J. Woort/breeker

Amsterdam, 18 januari 1985

5.

 

Gedachte Reactie,
Beste Woortbreeker,

Het verheugt mij u te kunnen meedelen dat uw woordenbrij – of moeten wij zeggen woordenbraaksel? – NIET in aanmerking komt voor plaatsing in Kunst & Cultuur, of Het Vervolg, of Vervolgens, of welke Weekendbijlage dan ook.

Wij denken namelijk dat niemand op dit soort flauwekul zit te wachten. Mochten dergelijke personen wel bestaan, dan is deze doelgroep ongetwijfeld zo klein dat wij daar geen brood in zien en dus geen boodschap aan hebben, evenmin als aan uw boodschap.

Mag ik u op persoonlijke titel nog iets aanraden? Als u ooit nog eens een spelletje verzint, kom dan met voor iedereen begrijpelijke regels. En zeg er vooral niet bij dat de mensen naar behoefte zelf de regels kunnen wijzigen of nieuwe regels kunnen toevoegen. Dit kan alleen maar tot moord en doodslag leiden in de huiselijke sfeer, en daar willen wij zeker niet aan bijdragen met onze bijlagen.

Tot slot wens ik u veel succes bij uw pogingen deze woordbrekerij onder te brengen bij onze concurrenten. Hopelijk slaagt u daarin. Het zal de positie van het desbetreffende concurrerende blad alleen maar verzwakken, en dat zou ons dus goed uitkomen. Maar helaas voor ons en voor u zal men ook daar vermoedelijk wel link uitkijken.

Hoogachtend, drs. A. F. Wijzer

Overkoepelend Hoofd Bijlagen