Een schitterende carrière

Een schitterende carrière

Door Joop Heij

 

Er was er eens een leraar die al heel wat jaartjes meeliep en wel eens wat anders wilde. Na zeven jaren lesgeven aan dezelfde school, een activiteit die weliswaar flink wat geld in ’t laatje bracht maar weinig bevrediging schonk, had hij er plotseling genoeg van. Hoe dat zo kwam wist de leraar ook niet precies, maar op een dag waren hem als bij toverslag de schellen van de ogen gevallen. Huiverend bekeek hij de overlevingsmanoeuvres van de kinderhaters en het gekonkel van de machtswellustelingen om zich heen. Ineens wist de leraar heel zeker dat hij voor geen goud uiteindelijk net zo wilde worden als zijn oudere collega’s, die hem een huiveringwekkend schouwspel voortoverden van zijn eigen schier onvermijdbare toekomst. Zuur, cynisch en verbitterd, dan wel ziek, afgekeurd en begraven, óf schooldirecteur worden – ziedaar de keuzes die hij zag  als hij bleef.

En hoe stond het eigenlijk met zijn huwelijk, dat nu al weer zo’n jaartje of 10 voortsleepte. Wat voor perspectief bood dat verder nog, behalve dan als klassieke oplap- en herstelinrichting voor de moegestreden ratracer, die er de volgende dag toch weer plankgas tegenaan zou moeten. Want pubers kennen geen genade, althans niet met leraren.

Brrr, rilde de leraar bij het vooruitzicht tot zijn vijfenzestigste, z’n vroegtijdige afkeuring, of zijn nog vroegere dood, in deze gevangenissen opgesloten te moeten blijven. En hij besloot stante pede overal tegelijk de brui aan te geven en zijn leven radicaal om te gooien. Geld maakt niet gelukkig, mompelde de leraar, en trouwens, een vaste baan en vrouw ook niet. Hierna schoot de leraar, die net in de weekendbijlage een interessant artikel over de peno-pauze had doorgeworsteld, in een onbedaarlijke lach. Toen hij weer een beetje tot bedaren was gekomen, zei hij hardop tegen zichzelf: “Nu ben ik nog niet eens 35 en toch reeds lange tijd op alles in mijn leven uitgekeken. Wel wat erg vroeg voor een midlife-crisis. Maar de symptomen zijn onmiskenbaar. Nu ja, het zij zo. En trouwens, waar maak ik me eigenlijk druk om, welbeschouwd ben ik er juist bijzonder voordelig aan toe. Nu ben ik ten minste nog jong genoeg om met volle teugen van het leven te gaan genieten, in plaats van mijn wilde haren tussen mijn wanhopig graaiende vingers te voelen wegglippen”.

En dus verbrak de leraar de knellende huwelijksbanden, verliet de echtelijke woning en zegde zijn baan op. Tegelijkertijd nam hij zich voor het duffe vaderland te verlaten, dat hem ook al voor geen cent beviel, en de wijde wereld in te trekken. Daar, achter de horizon, lag ongetwijfeld het avontuur tot aan de hemel toe opgestapeld. En daar, konden al die zuur verdiende centen er ten minste zinvol doorheen gejaagd worden.

Maar ho ho, zo snel ging dat natuurlijk allemaal niet in het onderwijs. Voorschriften en contractuele verplichtingen, gepaard aan een misplaatst verantwoordelijkheidsgevoel, dwongen de leraar eerst het schooljaar af te maken. En zodoende moest hij het al met al nog een half jaar zien uit te zingen, zwervend van kortstondig zolderkamertje bij vrienden naar tijdelijke onderhuur bij expats. Wat ik nu doe is de kantjes van de laatste loodjes af lopen, vertelde de leraar aan iedereen die het maar horen wilde, en dat waren er helaas minder dan hij gewenst had.

Iedereen was er inmiddels van overtuigd geraakt dat het de leraar in zijn bol was geslagen. Tal van verontrusten, die de acties van de leraar als een rechtstreekse aanslag op hun eigen zekerheden ervoeren,  voelden zich geroepen hem met welgemeende adviezen op het rechte pad terug te brengen en weer in het gareel te krijgen.

Zo riepen collega’s in de leraarskamer vertwijfeld dingen tegen hem als: “Denk toch aan je pensioenrechten die je zomaar verkwanselt, dat gat krijg je nooit meer dicht!” en “Je komt nooit meer aan de bak met die dreigende werkloosheid van de komende jaren!”. Sommigen grepen de gelegenheid aan om de leraar achter zijn rug om te beschimpen: “Altijd al wel gedacht dat er een steekje los zat aan die vent!” of “Zo komen we toch maar mooi van een van die ordeloze mafkezen van nieuwlichters af die hier de laatste jaren veel te gemakkelijk aan een vaste aanstelling zijn geholpen!”.

En hoewel alle raad en roddels bij de leraar het ene oor in en het andere oor uitgingen, overtuigde dit hem er eens te meer van dat hij de juiste beslissing had genomen.

“Ach laat ze toch”, dacht hij grootmoedig, “ze zijn natuurlijk zo jaloers als de pest. En dat is heel begrijpelijk, want hun leven is beslist geen lolletje. Met een tweede huis, tweede auto, kinderen, boot en soms ook tweede vrouw met tweede leg, zit je nu eenmaal zo vast als een ambtenaar.” En fluitend diende de leraar zijn laatste dagen uit tussen zijn deels hoofdschuddende, deels handenwrijvende collega’s. Zo vrolijk was hij in jaren niet meer geweest.

Eindelijk brak de grote dag aan. Voorbij waren alle wurgende verplichtingen, en opgetogen trok de leraar – die inmiddels dus geen leraar meer was – de lokkende verten tegemoet, spijtig en opgelucht nagestaard door het verstoorde thuisfront, dat hem wellicht nog sneller vergat dan hij hen.

Ruim een jaar later keerde de leraar terug in het vaderland, berooid maar bevredigd. Weliswaar was hij liever ergens onderweg blijven hangen waar het mooier, aangenamer en vooral warmer was dan in het geboorteland, maar wat moest je in godsnaam beginnen in het buitenland, laat staan in de tropen, als je Néderlands had gestudeerd. Bovendien had de leraar helaas ook onderweg nimmer de felbegeerde sensatie mogen ervaren, die hem eerst zou slaan met een sprakeloze gelukzaligheid en hem vervolgens zou dwingen tot de plechtige uitspraak: “Hier en dit is het helemaal.” Toch wist de leraar heel zeker dat ergens ter wereld zo’n plek bestond en dat hij die zou vinden ook. Maar dan zou er nog heel wat afgereisd moeten worden en daarvoor waren helaas, helaas, ook heel wat centjes nodig. En waar zouden die centjes – afgezien van in enkele niet in aanmerking komende wingewesten als Vlaanderen, Zuid-Afrika en een handvol meer recente koloniën –  ánders vandaan moeten komen dan uit Nederland?

“Had ik maar een echt vak geleerd”, verzuchtte de leraar meer dan eens, “dan hoefde ik tenminste niet eerst helemaal terug voor ik weer verder kan.”

Maar de leraar wist dat hij geen reden tot klagen had. Het uitstapje was leuk en leerzaam geweest en – heel belangrijk – wíe anders van de geketende massa loonslaven slaagde er ooit in zich langer dan de genadiglijk toegestane drie weken uit de boeien der noeste arbeid te bevrijden? Nee, als hij er nuchter over nadacht, moest de leraar toegeven dat het hem zo slecht nog niet ging vergeleken bij al die ongelukkigen thuis. Sterker nog, de leraar kreeg zelfs het gevoel dat hij er wel weer een tijdje tegen zou kunnen – in dit zompige stinkmoeras waar hij bijna zijn hele leven tot aan zijn nek toe in had gezeten. Als het maar tijdelijk was, was  vrijwel iedere beproeving te doorstaan, vond de leraar. Daar kwam bij dat de leraar er niet helemaal alleen voor stond, want inmiddels had hij onderweg toch weer ergens een leuke vriendin opgeduikeld. Deze vriendin had op een gegeven moment net als de leraar schoon genoeg gekregen van haar gezapige bestaan in haar eigen land. En zij had net als de leraar gedacht de oplossing voor haar problemen te zullen vinden in onbekende verten. En ten slotte had ook zij huis en haard verlaten om samen met de leraar zorgeloos rond te trekken en van de hand in de tand te leven en maar te zien waar het lot hen heen zou voeren.

Maar aan alles komt een einde en toen de bodem van de schatkist in zicht kwam, besloten de leraar en de vriendin om samen naar Nederland te gaan om de kist weer te vullen. Wat, zo dachten zij in hun grenzenloze optimisme, toch niet zo’n probleem zou moeten zijn. Eigenlijk vond de leraar deze gang van zaken niet helemaal eerlijk, want de vriendin hoefde zo niet naar huis terug en bleef dus eigenlijk toch een beetje op reis. Maar het was wel een logische stap, want hun gezamenlijke beroepsmatige vooruitzichten leken in het land van de leraar een stuk positiever dan in het land van de vriendin.

Wel moesten de leraar en de vriendin, na die ingrijpende ervaring van licht en ruimte en vrijheid om ze heen, heel erg wennen aan het verblijf op die paar overvolgepropte vierkante kilometers en aan het permanent gutsende hemelwater, dat de blik verduisterde en de botten verkilde.

Verder leek alles goed te gaan: binnen de kortste keren had de leraar een huis, en de vriendin met haar technische beroep een baantje gevonden. Vol vertrouwen schreef de leraar een handvol sollicitatiebrieven, in de overtuiging dat bij hem ook weldra het schip met goud zou binnenlopen. Nu wist de leraar maar al te goed dat het tijdsgewricht inmiddels zodanig was veranderd dat andere leraren bij bosjes werden ontslagen en dat het afbraaktempo van de werkgelegenheid in het onderwijs alleen nog maar zou toenemen, maar dit leek hem geen probleem. Hij was toch niet van plan om zich ooit weer aan zo’n rampzalig systeem te onderwerpen en dus waren zijn activiteiten van meet af aan op andere zachte sectoren van de maatschappij gericht. En niet op het bedrijfsleven, want daarvoor achtte de leraar zichzelf niet geschikt.

“Wie, zo dacht de leraar, ”zou zo stom zijn mijn aanbod, werk voor ze te verrichten, af te slaan? Iemand met mijn ervaring en capaciteiten, daar zal toch zeker om gevochten worden?  Zeven jaar studie en een even lange tijd lesgeven hebben me handig leren praten, aardig leren schrijven, logisch leren denken en mensenkennis zat laten opdoen, om nog maar te zwijgen over het kweken van vergaderzitvlees en het manipuleren van onwillige groepen pubers. Bovendien heeft reizen mijn horizon verbreed, mijn sociaal gevoeld verder ontwikkeld en het aantal talen dat ik beheers gebracht op vijf. En vergeet niet dat ik door alles wat ik heb meegemaakt, ook nog eens een stuk menselijker ben geworden. Als dat niet genoeg is, weet ik het ook niet meer”.

Maar dat viel tegen. De ene na de andere afwijzing druppelde binnen, en toen gebleken was dat echt helemaal niemand hem wilde hebben, moest de leraar wel even slikken om te voorkomen dat zijn onaantastbare zelfvertrouwen toch een beetje werd ondergraven. Uiteraard had de leraar alleen maar naar interessant ogende en dikbetaalde baantjes gesolliciteerd en het was nu eenmaal inderdaad zo dat hij niet over de daar gevraagde specifieke ervaring, opleiding en kennis beschikte. Daar kwam nog bij dat ook hier voor één zo’n baantje altijd minstens een paar honderd concurrenten verslagen moesten worden die wel de vereiste kwalificaties hadden.

Al spoedig werd het de leraar pijnlijk duidelijk dat iemand uit het onderwijs uitsluitend weer in het onderwijs terecht kon. Enigszins beschaamd meldde de leraar zich toen bij het Arbeidsbureau, waar hij uiterst hoffelijk werd behandeld en ingeschreven bij de Afdeling Academici. Maar tegelijkertijd gaf men hem  ondubbelzinnig te verstaan dat hij in verband met de economische omstandigheden, ondanks zijn academische opleiding en leservaring, werken voorlopig maar moest vergeten. En dat hij zich maar beter meteen bij de Sociale Dienst kon melden.

Schoorvoetend richtte de leraar toen zijn schreden naar het dichtstbijzijnde bijkantoor in Oud-Zuid. Terechtkomen bij de Sociale Dienst was natuurlijk een ongehoorde schande zo al niet de ultieme nederlaag, maar het bleek voor de leraar een enorme meevaller op te leveren die bijna alles weer goedmaakte. Doordat de leraar meer dan een jaar in het buitenland had vertoefd en daar nog een blauwe maandag Spaans had gestudeerd aan een of ander obscuur universiteitje in Mexico, kon dit feit aan de hand van het godzijdank behaalde en inderdaad indrukwekkend vormgegeven diploma, welwillend worden uitgelegd als een poging tot positieverbetering, ja een logische stap in de ontwikkeling van zijn carrière. Bovendien was er voorts sprake van een regelmatig arbeidsverleden en was hij keurig op tijd afgestudeerd in de zeven jaar die daar destijds voor stond. Kortom, de leraar bleek dan wel geen recht te hebben op WW, maar wel op een uitkering krachtens de Wet WerkloosheidsVoorziening, zijnde 75% van zijn laatstverdiende inkomen, wat misschien niet riant maar wel heel behoorlijk viel te noemen. Dit hield in dat alle geldzorgen de komende twee jaar van de baan waren en dat de leraar rustig zou kunnen uitkijken naar werk dat hem beviel. Een sollicitatieplicht bestond al wel, maar er werd nog nauwelijks op gecontroleerd en sancties werden er al helemaal niet toegepast, zolang je maar op tijd een evaluatieformulier inleverde en daarin vermeldde dat je je uitgebreid aan het oriënteren was maar dat het moeilijk moeilijk moeilijk was om de juiste vacature te vinden die bij je ambitie paste. Verder kon de leraar doen wat hij wilde.

Al snel vond de leraar enig lucratief zwart vertaalwerk dat hij onder andermans naam kon verrichten, een oude kennis van zijn vroegere school die naast leraar Spaans tevens beëdigd tolk-vertaler was maar daarvoor absoluut geen tijd had of wilde vrijmaken. Maar ook die bron kwam uiteindelijk onder druk te staan en droogde ten slotte op. Niet lang daarna bemerkte de leraar, op grond van zijn toenemende agressiviteit en het uitbreken van allerlei hinderlijke psycho-somatische kwaaltjes, dat hij niet de geschikte persoon was om langdurig inactief te zijn. Het bleek onmogelijk om tot volle tevredenheid op zijn lauweren te rusten. Wederom moest de leraar constateren dat geld alleen hem niet gelukkig maakte.

=====================================

Inmiddels ging het zo slecht met de vaderlandse economie dat ook de vriendin ontslagen werd, volgens het last-in-first-out-principe. Zelfs een technisch beroep bleek geen garantie meer voor levenszekerheid. Ach, eigenlijk was het maar goed ook, want ook zij was al sinds jaar en dag op haar oude beroep uitgekeken.

Vervelend was wel dat het ontslag haar als vreemdelinge problemen opleverde met uitkerings- en verblijfsvergunningenverstrekkende instanties. Maar daar stond tegenover dat ze nu de tijd kreeg om zich op haar toekomst te bezinnen. De leraar en de vriendin hadden beiden het gevoel dat ze op een cruciaal punt in hun leven waren gearriveerd en ze overlegden dan ook uitvoerig over wat ze konden en wat ze wilden, en over welke wending hun verdere levensreis zou moeten nemen.

Uiteindelijk besloten ze hun geluk te beproeven in het combineren van aanleg en genoegen, wat voor beiden uiteraard een verschillend resultaat opleverde maar waarin toch één duidelijke overeenkomst te vinden was: vrijheid.

De vriendin kon wel aardig tekenen en fotograferen en koos mede op grond van haar technische inzicht voor een omscholing tot grafisch ontwerper. De leraar vond dat het tijd werd voor de uitvoering van een aloud plan en besloot nu eindelijk eens toe te geven aan de reeds immer in hem sluimerende drang tot schrijven. Tevens vond de leraar dat hij als dank voor zijn vorstelijke staatsstipendium iets terug moest doen voor de gemeenschap, en daarom meldde hij zich aan als vrijwilliger bij een gemeentelijk instituut om daar les te geven in de Nederlandse Taal aan een heel leger achtergestelde en uitgebuite buitenlanders. En dat was voor de leraar een eye-opener: heel anders dan hij gewend was bij het onderwijzen van ongeïnteresseerde en soms ronduit onwillige pubers, bleken er ineens ook leerlingen te bestaan die iets wilden leren en die je nog dankbaar waren ook.

Zo leefden de leraar en de vriendin een tijdje heel harmonieus en gelukkig, tot over hun oren opgeslokt door nieuwe, spannende werkzaamheden, en vrij van materiële zorgen. “Wat is het leven toch heerlijk”, jubelden ze iedere dag tegen elkaar terwijl ze naast het werk zo hardnekkig mogelijk van het heden genoten en iedere vervelende gedachte aan de onverbiddelijk naderende toekomst verdrongen.

In deze euforie bleek hun creativiteit zich onstuimig te ontwikkelen en allebei produceerden ze in korte tijd een indrukwekkende berg bedrukt, betekend, beletterd, beschreven, beschilderd en bekladderd papier. De vriendin had na een tijdje een leuke voorraad materiaal bij elkaar geharkt waarmee ze wel tien presentatiemappen tegelijk kon vullen om anderen van haar kunnen te overtuigen. Iedereen bleek enthousiast, beweerde dat ze talent had, spoorde haar aan op de ingeslagen weg voort te gaan en voorspelde haar een grote toekomst.

De leraar zat natuurlijk ook niet stil en produceerde in de zelfde tijd achtereenvolgens een stel reisverslagen, een bundel fantastische verhalen en een roman, waarvan vrienden en kennissen naar hartelust mochten meegenieten. Iedereen bleek enthousiast, beweerde dat hij talent had, spoorde hem aan op de ingeslagen weg voort te gaan en voorspelde hem een grote toekomst.

Nu was de leraar natuurlijk ook niet helemaal van gisteren. Sinds zijn bedroevende sollicitatie-ervaringen was hij een stuk sceptischer geworden ten aanzien van gemakkelijke successen. Daarom wees hij deze voorspelling rigoureus van de hand als je reinste flauwekul, maar toch kon hij niet geheel en al voorkomen dat hij van alle loftuitingen genoot en dat hij een vage hoop ging koesteren dat zijn literaire voortbrengselen op zekere dag nog eens gepubliceerd zouden worden. Dit ondanks het feit dat de leraar zich er van bewust was dat er in literaire kringen sprake was van een gesloten vriendjescircuit. Dat uitgevers een doodsangst hadden voor –  en een bloedhekel aan – potentieel geldverslindende debutanten. Dat je een NAAM moest hebben om serieus genomen te worden en dat je die NAAM pas kreeg als je serieus genomen werd. Bovendien wist de leraar best dat hij nou niet bepaald het type was dat er wel eventjes in zou slagen zichzelf handig commercieel te verkopen.

Naarmate de tijd verstreek en het einde van de vorstelijke WWV-uitkering in zicht kwam, doemde tevens het schrikbeeld op van te moeten leven van 1000 gulden bijstand per maand. Een bedrag dat bij lange na niet toereikend zou zijn voor de ruime voet waarop de leraar gewend was te leven. Daarmee werd de noodzaak op financieel gebied iets te ondernemen, steeds sterker. Het werd tijd de stoute schoenen aan te trekken en te trachten zijn literaire baksels te verzilveren. “Vooruit dan maar, God zegene de greep”, zuchtte de leraar en hij graaide één van zijn beste stukken tussen de stapel meesterwerken vandaan, met de bedoeling dit pareltje voor de commerciële zwijnen te werpen.

Zoals bekend worden uitgevers overstroomd door ongevraagde manuscripten, het een nog slechter dan het ander, en dus wist de leraar dat er heel wat tijd overheen zou gaan voor hij iets zou horen. Tijd genoeg in ieder geval om ten prooi te vallen aan mixed feelings. Eerst was de leraar opgelucht dat hij nu eindelijk iets van zijn werk aan de openbaarheid had prijsgegeven. Maar vrijwel tegelijkertijd groeide het pessimisme over de afloop van zijn literaire avontuur, hoe overtuigd hij ook was van zijn eigen kwaliteiten. Hoe dan ook wilde de leraar al heel snel een eind maken aan dit heen-en-weergedoe in zijn hoofd en hoe kon je dat beter doen dan je een tijdje aan de werkelijkheid te onttrekken. De leraar vond dat hij zo langzamerhand wel weer eens een flinke vakantie had verdiend en daarom besloot hij er een paar maanden tussenuit te gaan, mede omdat de zomer ondanks de kalenderdatum maar uitbleef en de aanhoudende regensluiers hem vanzelf naar de zon toejoegen.

Maar alsof de duvel er mee speelde kwam de leraar vlak voor zijn vertrek naar het warme zuiden, tijdens een zeilfestijn van kennissen heel toevallig via via in aanraking met een zich verpozende reclamegoeroe, met wie hij een geanimeerd gesprek voerde over diens handel en wandel in de publiciteitssector. Naar het schijnt worden in die kringen vooral contacten gelegd in de informele sfeer, en het duurde dan ook niet lang of de leraar was verzeild geraakt in een bespreking van de mogelijkheden die er voor hem en zijn vriendin bestonden om ook eens iets in die richting te doen. Eigenlijk moest de leraar altijd alleen al bij het horen van het woord reclame, de grootste moeite doen om aanvallen van acute onpasselijkheid te onderdrukken. En bij iedere herinnering aan zelfs de origineelste Gouden-Loeki-winnende-STER-spot liepen hem de rillingen over de rug. Toch was hij niet te beroerd deze toekomstmogelijkheid voor zichzelf open te houden, vooral vanwege het akelige vermoeden dat het met zijn schrijversaspiraties wel eens droevig kon aflopen. Wat de vriendin betreft lag alles heel duidelijk: wilde zij ooit van haar tekenpen kunnen leven, dan diende zij hier en nu terstond toe te happen, al betekende dat nog niet dat zij voortaan iedere opdracht blindelings zou wensen te aanvaarden. Het eind van het liedje was dat alle betrokkenen ermee instemden om na de vakantie eens om de tafel te gaan zitten, waar dan wellicht een proefopdrachtje uit kon rollen.

Over de paar maanden vakantie die hierna volgden zijn voor deze geschiedenis geen relevante mededelingen te doen. Behalve dan, dat de leraar en de vriendin ver weg van huis en haard alles wat met hun thuissituatie, hun eventuele werk en hun toekomst te maken had, compleet vergaten. En zo hoort het natuurlijk ook, wil een vakantiereisje geslaagd genoemd kunnen worden. Ook na hun behouden terugkeer bleef de euforische vakantiestemming nog een hele tijd nasudderen, zodat ze maar moeilijk op gang kwamen. Maar op een kwade morgen werden zij ruw uit hun zomerdroom gewekt toen een brief van de uitgever op de deurmat plofte. Zoals al gevreesd bleken de verantwoordelijke selecteurs inderdaad niet tot een uitgave te willen overgaan, al trachtte men het leed kennelijk wat te verzachten door er enige bemoedigende doch onzinnige beschouwingen aan toe te voegen.

Zo werd de leraar aangeraden exact ditzelfde verhaal over een jaartje of zo nog eens ter hand te nemen en om te werken tot bijvoorbeeld een jongensboek. Het verhaal op zich vonden ze best wel wat hebben, maar door dit taalgebruik, deze stijl en het beoogde lezerspubliek, zagen zij beslist geen ruimte om er genoeg van te verkopen. Ten eerste bestond het lezerspubliek dat archaïsch gymnasiaal taalgebruik doorspekt met allerlei soorten bijzinnen en epiteta waardeerde, nauwelijks meer. De leraar kon er maar beter van uit gaan, dat zinnen langer dan één regel voortaan uit den boze zouden zijn. Ook het gebruik van beeldende adjectieven werd hem ten stelligste ontraden. Beter was het helemaal geen adjectieven meer te gebruiken, en al helemaal geen lijdende en conditionele werkwoordsvormen. Dat alles wekte alleen maar verwarring op bij de huidige lezer die, verwend door film en tv, uitsluitend nog geïnteresseerd zou zijn in teksten waaruit actie spreekt. Mocht je als schrijver de ambitie hebben om meer dan tien exemplaren van je werk te verkopen, dan diende je je nederig aan dit voldongen feit te conformeren. Ten slotte verzekerde men de leraar dat zijn werk best potentie zou kunnen hebben, en dat was al heel wat gezien de grote hoeveelheid bedroevende baggermanuscripten die maar binnen bleven stromen. Daarom ook keek men vol belangstelling uit naar de vruchten van zijn eventuele verdere productie. Maar om de nederlaag compleet te maken, raadde men hem ook nog aan om eerst eens even flink te vingeroefenen op kleine schaal. Literaire tijdschriften zouden bijvoorbeeld zitten te springen om lezenswaardige teksten en daar keek men wellicht wat minder kritisch, omdat daar het ondernemersrisico minder groot was. Succes ermee!

“Daar heb je wat aan godverdomme, aan zulke waardeloze opmerkingen van zo’n stelletje onvoorstelbaar stupide intellectueel-commerciële nitwits, die geen moer begrepen hebben van waar het mij in mijn werk om gaat!”, foeterde de leraar in een eerste reactie. “Neem nou alleen al dat gelul over verboden adjectieven. Het maakt nogal wat uit of een boom in je verhaal puur het archetype boom verbeeldt, of dat er sprake is van een kale boom, of een grote, een zwaar belommerde, een mooie, een lelijke, een dorstige, een wegkwijnende, een solitaire, een door andere bomen omringde, een tropische, een exotische, of een huis-tuin-en-keukenboom, bijvoorbeeld. En je hebt bomen waaronder je kunt schuilen en bomen die nog geen spat bescherming bieden. Dat kan allemaal heel erg van belang zijn voor de symboliek in een verhaal, dus wie kletst hier nou uit zijn nek, de verbeeldingsgerichte detailminnende adjectievenfluisteraar toch zeker niet!”

Maar door deze koude douche moest de leraar merkwaardigerwijze ook meteen denken aan de halfvergeten afspraak met de reclameman. “Jezus ja, die reclame, dat is waar ook. Dat is misschien voorlopig mijn enige kans om aan wat poen en bekendheid te komen”, mompelde de leraar geschrokken. En meteen greep hij naar de telefoon om de ene afspraak na te komen door een andere te maken: een onderhoud waarbij de leraar en de vriendin samen moesten komen opdraven.

Op de overeengekomen avond begaven de leraar en de vriendin zich keurig op tijd naar het opgegeven adres. Zij met een map zorgvuldig geselecteerd bewijsmateriaal onder de arm. Hij met helemaal niets anders dan zijn grote bek, die hij overigens zo veel mogelijk in bedwang moest zien te houden om niet meteen al negatief over te komen. Er volgde een genoeglijke bijeenkomst van enige uren, waarbij redelijk serieus op allerlei aspecten van het vak werd ingegaan. Ook werd uitvoerig gekeken naar de prestaties van de vriendin. Al snel werd duidelijk dat zij voorlopig geslaagd was want ze werd uitgenodigd om een tijdje op proef, maar uiteraard zonder betaling, te komen meedraaien op de studio.

De vriendin nam de uitnodiging meteen aan, al beschikte ze in verband met de naderende voltooiing van haar omscholingsopleiding, over zeer weinig tijd. Ze had nog wel meer ijzers in het vuur, maar de andere aanbiedingen die voor haar in het verschiet lagen waren uiterst vage beloften. De vriendin had het gevoel dat ze in zo’n onzekere markt ervoor moest zorgen dat ze over een half jaar uit zo veel mogelijk werk zou kunnen kiezen. Een dergelijk gevoel voor realisme was aan de leraar niet besteed. Voor hem viel op de studio trouwens voorlopig niets zinnigs te doen, zo werd hem meegedeeld. In afwachting van een eventuele toekomstige opdracht moest hij maar eens zijn gedachten laten gaan over een interessant gevalletje, dat hem op een stenciltje werd uitgereikt. De reclameman was benieuwd wat hij daar van terecht zou brengen.

“Aha”, dacht de leraar onmiddellijk, “kijk, kijk, alleen een beetje leuk meekletsen is kennelijk niet genoeg, men wil een proeve van bekwaamheid. Het lijkt wel een examen. Nu, die heb ik zelf jarenlang afgenomen, dus ervaring genoeg, al ben ik het mezelf onderwerpen aan tests en toetsen misschien wel een beetje verleerd.”

Eén keertje vluchtig doorlezen van het stencil was voldoende om het enthousiasme van de leraar voor het reclamevak aanzienlijk te bekoelen. Het leek hem meteen al iets waarmee hij weinig zou kunnen beginnen, nog afgezien van de extreem lage interessantheidsgraad van het geval. Maar allá, hij had A gezegd, dus hij zou nu maar B beloven ook, en dus deelde de leraar mee dat hij er best wel eens naar wilde kijken als hij tijd had. En dat wás ook zo, want nog net bijtijds was hem het laatste dagafschrift van zijn girorekening te binnen geschoten. En dit schrikbeeld kon alleen maar bedroevender worden naarmate meer afschrijvingen van zijn onverantwoord vakantiegenot kwamen binnendruppelen. Ja, het was met de leraar al bijna zover gekomen, dat hij zijn vroegere opvattingen begon te vergeten en zelfs voorzichtig begon te geloven dat geld misschien toch wel degelijk gelukkig kon maken. Want van géén geld werd je in ieder geval wel óngelukkig, dat bleek nu wel.

Tijdens het onderhoud werd verder eigenlijk nauwelijks aandacht besteed aan de inhoud van het papiertje, al werd duidelijk dat bedrijven wel vaker met dit soort casussen kwamen aanzetten, ja dat het carrièrepad van de reclameman als het ware met dit soort opdrachten geplaveid was. Voorts had de reclameman de leraar nog aangeraden zich eerst eens te verdiepen in een werkje geheten “On Advertising” van een zekere Ogilvy, die toen zo’n beetje als de hogepriester van de reclamereligie werd beschouwd. Van dit boekwerk was zojuist een Nederlandse vertaling verschenen en de auteur ervan scheen zelfs door niemand minder dan de pedante cultuur-exhibitionist Adriaan van Dis in zijn gelijknamige show op tv aan de tand te zijn gevoeld. En, je zal het altijd zien, de volgende dag al verscheen in de Volkskrant – die de leraar en de vriendin die zelfde nacht in de kroeg op de hoek van het onderhoud hadden aangeschaft – een uitgebreid artikel over reclame. Daarin dook wederom de naam Ogilvy op en die bleek kort daarvoor ook al in dit blad te hebben gestaan met een groot interview. Het hangt in de lucht, dacht de leraar, het is een teken. En derhalve zou de leraar zich een paar dagen later al trouw over het stenciltje buigen, dat wie-weet voor de zoveelste ommekeer in zijn leven zou zorgen.

======================================

Voor de lol las de leraar eerst nog een keertje het artikel uit de weekendbijlage van de Volkskrant over. De eerste zin ervan, een uitspraak van alweer de heer Ogilvy, luidde: ”Bedenk bij alles wat u maakt dat de consument geen zwakzinnige is. Zij is uw vrouw”. “Zou het?”, dacht de leraar, die zelf wel eens boodschappen deed, in ieder geval vaker dan de vriendin, maar niet meteen zo flauw wilde zijn om het onthullend ouderwetse mannenmachtsdenken dat uit deze boodschap sprak, aan de kaak te stellen. “Uit de meeste advertenties en tv-spotjes krijg ik anders een héél andere indruk. Het lijkt daar wel of niet-zwakzinnige klanten helemaal niet bestaan, óf niet de moeite waard zijn om te benaderen. Maar goed, er lijkt niets op tegen om de raad van deze meneer voorlopig serieus te nemen.”

En vervolgens verdiepte de leraar zich in zijn opdrachtstenciltje, met als tekst:

Briefing
Firma Vanderbildt maakt herenmode en verkoopt via eigen winkels die gevestigd zijn in alle belangrijke steden van Nederland.
Wegens een inkoopfoutje zitten ze met 3000 regenjassen in de maten 59, 60, 61 en 62. Zeer royaal dus. De regenjassen zijn van goed kwaliteit en gevoerd. In normale maten ligt de verkoopprijs voor deze kwaliteitsjassen tussen de 375 en 450 gilden. Deze jassen worden nu aangeboden voor 350.
Graag een advertentie van max. 20 bij 15 cm nationaal.
Presentatie aan cliënt: morgen 15.00 uur.
Voor fotografie of illustraties is géén budget.
Graag copy asop.”

Wel wel, dacht de leraar, de consument was dan misschien geen zwakzinnige, maar de inkoper van de firma Vanderbildt in ieder geval wel. En trouwens, uit de opdracht om deze veel en veel te grote regenjassen toch nog kwijt te raken, bleek niet alleen dat men daar zelf gek was, maar ook dat men de consument wel degelijk voor gek versleet. En dat kwam vast en zeker doordat die consument hier, in tegenstelling tot bij Ogilvy, geen vrouw was.

De leraar, die van oudsher behept was met de tik teksten tot op het bot af te kluiven, die vervolgens tijdens zijn studie deze hobby heerlijk had kunnen uitleven, en die in zijn daaropvolgende jaren van lesgeven gedwongen was geweest dagelijks hele karrevrachten onbeduidende teksten van een beoordelingscijfer te voorzien, besloot eerst het stenciltekstje-zelf maar eens aan een grondig onderzoek te onderwerpen, waarna hij zich te buiten ging aan een stukje quasi-scherpzinnige close reading.

Ha ha, dat was grappig. De maker van dit stencil had de firma van de regenjassen natuurlijk niet voor niets met de naam Vanderbildt opgezadeld. Was het door hem soms bedoeld als hint om in de advertentietekst een of andere lulliggrappige verwijzing naar het KNMI, gepatenteerd brenger van slecht-weerberichten, op te nemen?

En hee, hoe kan dat? In de eerste alinea staat dat de firma Vanderbildt zelf zijn herenmode maakt, maar in de tweede wordt gesproken over een inkoopfoutje. Dat inkoopfoutje zou dus wel een foutje wezen en fabricagefoutje moeten zijn, wat het geheel nog stupider maakte. Of zou de firma Vanderbildt wel zijn eigen herenmode maken, maar nou juist zijn regenjassen inkopen of dit toevallig deze ene keer gedaan hebben?

Van prijs en kwaliteit bij dit soort jassen had de leraar, die zelf niet eens een regenjas bezat, absoluut geen verstand, dus had hij over deze tweede alinea verder niets op te merken. Bij de derde weer wel.

“Hoe groot is 20 bij 15 max eigenlijk precies”, vroeg de leraar zich af en hij pakte een stuk blanco papier en een liniaal om een rechthoek van die grootte te tekenen. Hm, dat viel mee, bijna een gewoon A4-velletje, daar kon je dus nog heel wat tekst in proppen. Maar wat betekende ‘nationaal’ precies? Het tegenovergestelde van regionaal misschien? Kortom, alleen bestemd voor de landelijke bladen, wat betekende dat het ganse volk – van Fries tot Limburger en van Groninger tot Zeeuw alsmede de verwende randstedeling – in één-en-dezelfde tekst aangesproken diende te worden.

De laatste alinea leverde de leraar heel wat meer stof tot nadenken. Zou de genoemde tijd voor de presentatie, morgen 15 uur, ook voor hem zelf gelden? Zouden ze soms van hem verwacht hebben dat hij zijn voorstellen voor een wervende tekst ook binnen één dag had ingeleverd? Als dat zo was, was het nu toch al te laat, dus daar hoefde hij zich alvast niet druk meer over te maken.

Maar wat een raar zinnetje was eigenlijk de laatste zin: “voor fotografie of illustraties is geen budget.” Waarom stond daar niet gewoon foto’s als er ook illustraties stond? Of zocht hij nu spijkers op laag water en moest je niet over zoiets als getalsongelijkheid bij gelijke grammaticale en logische functies vallen?

De meeste tijd verprutste de leraar echter met het verzinnen van allerlei belachelijke woordcombinaties, in een poging er achter te komen wat de raadselachtige afkorting asop onderaan het stencil wel kon betekenen. Het zou te ver voeren al die door zijn brein stormende combinaties hier ook daadwerkelijk te vermelden, maar ten behoeve van een juiste beeldvorming bij de lezer over deze aspirant-reclamemakende ex-leraar, zij verklapt dat zijn pijnigende hersenwerk zich ergens afspeelde tussen kinderachtige vondsten als “Amsterdamse Stichting Overbodige (of Onnodige of Onnozele of Onnutte of Ongelofelijke of Onvoorstelbare) Publiciteit” en “Advertentie Slaven Organiseren Proteststaking”.

“Genoeg geouwehoerd nu”, sprak de leraar zichzelf bestraffend toe na al dit gedwaal in de afkortingenjungle, “want als ik ooit nog rijk wil worden van deze shit, dien ik nu onverwijld bloedserieus aan het werk te gaan!”.

Zo gezegd, zo gedaan. Maar hernieuwde lezing van het voor zijn neus liggende vodje maakte de leraar nog moedelozer dan hij van begin af aan al geweest was, want wat moest hij hier in godsnaam mee? De leraar voelde dat hij voor dit soort werk absoluut geen feeling had en ook nooit zou willen hebben. Dit was nog erger dan dag in dag uit tegen puberpuistenkoppen te moeten aankijken.

“Maar al dat geld dan dat ik hier laat liggen”, riep de leraar wanhopig. “Al die vette miljoenen die in deze bedrijfstak voor het oprapen liggen en die tot nu toe helaas allemaal in verkeerde handen zijn gevallen! Het zou toch godsgeklaagd zijn als ik me niet, al is het maar tijdelijk, wist op te peppen tot gedreven bestrijder van dit hemeltergende onrecht!” En tandenknersend wierp de leraar zich andermaal op zijn ondankbare en hopeloze taak: iets zinnigs verzinnen voor iets volkomen stompzinnigs.

De leraar, die misschien toch beter eerst maar eens dat boekje van die Ogilvy had kunnen doorspitten, deed een dappere poging helemaal zelf te achterhalen waarop je je eigenlijk moest focussen bij het reclamemaken. En na diep nadenken vermoedde hij dat er in reclameland vast wel een zekere traditie, of misschien wel verplichte code, moest bestaan waaraan je je min of meer te houden had.

Zo leek het de leraar wel grappig – maar dat zou vast niet de bedoeling zijn – om nationwide een grootscheepse campagne te starten die alle mensen, tot het allerscharminkeligste lilliputtertje aan toe, ertoe moest zien te bewegen voortaan nog slechts in zeer ruimvallende monnikspijen gehuld door het leven te gaan. Want als zo’n campagne aansloeg, dan zou dat in ons klimaat betekenen dat de firma Vanderbildt haar zogenaamde misaankopen zeker nog met een factortje 100 zou kunnen vergroten, wilde ze de vraag naar waterdichte lijftenten een beetje kunnen bijbenen.

“Acht wat een nonsens,” dacht de leraar en deed weer een poging dromenland te verlaten, “nu laat ik me alweer van het rechte pad afbrengen dat naar de kip met de gouden eieren voert. Een dergelijke actie zou niet minder betekenen dan het setten van een geheel nieuwe modetrend en daar komt ongetwijfeld heel wat zwaarder geschut bij kijken dan de patronen waarmee het enige wapen dat ik in de strijd mag gooien geladen is.” En dus besloot de leraar definitief af te zien van een geforceerde poging tot het slijten van deze waar aan diegenen voor wie ze niet bestemd was, maar zich van nu af aan uitsluitend te richten op de enige reële doelgroep: de reuzen van het Nederlandse Volk.

Uit alle macht probeerde de leraar zich enige tijd in deze forse knapen te verplaatsen, zich in hun noden en problemen in te leven. Duidelijk was, dat werkelijke giganten altijd te maken hadden met het probleem dat alles maar dan ook alles altijd te klein voor ze was. Bedden, deuropeningen, stoelen, auto’s, schoenen, noem maar op. En kleren natuurlijk. Daar stond dan wel weer het voordeel tegenover dat ze nooit last hadden van een verrekte nek in menigten en theaters, dat ze niet zo makkelijk over het hoofd werden gezien en overal minzaam op konden neerkijken, of dat ze desnoods altijd nog volley- of basketballer konden worden. Maar of dat nou tegen alle ellende opwoog?

Op dat moment herinnerde de leraar zich een interview met de voorzitter van de Club van Lange Mensen, dat één lange klaagzang bevatte over dat ze altijd zo duur uit waren, omdat er bij hen voor van alles en nog wat maatwerk aan te pas moest komen en dat daar in de maatschappij geen enkel begrip voor bestond. Op subsidie hoefden ze niet te rekenen, evenmin als op speciale belastingaftrekregels of vergoedingsregelingen van verzekeraars. Lang zijn is duur.

“Ah,” dacht de leraar, “ziehier een gegeven dat wellicht van belang kan zijn voor mijn commerciële boodschap. Misschien is 350 gulden voor iemand die normaal zijn regenjassen moet laten maken, wel heel goedkoop!”

Toch twijfelde de leraar tegelijkertijd aan deze veronderstelling, want een prijs van rond de 400 gulden voor welke regenjas dan ook, leek hem rijkelijk aan de hoge kant. “Wie,” vroeg de leraar zich af, “koopt er in godsnaam zo’n dure regenjas, en dan nog eentje met voering ook.”

Hoe ergerlijk de leraar het ook vond, bij nader inzien viel toch nauwelijks te ontkomen aan de vervelende conclusie dat mannen die zich dergelijke kleding aanschaften wel tot de klasse der halfgegoede kantoorklerken zouden behoren. En dat was nou niet wat je noemt een inspirerende doelgroep, welnee, het was zelfs heel waarschijnlijk dat het hier het uiterst duffe burgerlijke zootje betrof waaraan de leraar zijn hele leven al zo’n hartgrondige hekel had gehad. Maar, bracht de leraar met zichzelf redetwistend hiertegenin, het betrof natuurlijk wel het zozeer gewaardeerde ras van noeste werkers, stugge doorzetters en betrouwbare zwijgers, kortom die anonieme basis waarin de maatschappij hecht verankerd was. Mannen die ongetwijfeld volledig overtuigd waren van het nut van orde en netheid, en het was misschien niet eens zo gek om aan te nemen dat zij zichzelf diep in het geheim als de rotsen in de branding zagen die iedere zichzelf respecterende natie zo bitter hard nodig had. Daarom, zo redeneerde de leraar verder, was het niet onwaarschijnlijk dat ze zich dubbel aangesproken zouden voelen als je ze betitelde als “Grote Mannen” of gewoonweg “Groten”, en natuurlijk niet als “Grote Jongens”, want die term bracht weer geheel andere associaties met zich mee.

“Vooruit met de geit,” dacht de leraar, “laat ik eerst maar eens een paar kanjers van koppen laten rollen onder onze giganten”, en hij schreef achter elkaar op:

–         Aan alle Grote Mannen van Nederland

–         Aan alle Groten van Nederland

–         Grote Mannen van Nederland opgelet!

Na deze krachtsinspanning zuchtte de leraar eens diep van ellende en toen kwam er in zijn vertwijfeling nog:

–         Alle Grote Mannen hebben één Klein Probleem

“Allemachtig”, constateerde de leraar geschrokken, “nu had ik me zó voorgenomen niet toe te geven aan mijn neiging tot lullige woordspelingen en kleinzielige associaties, en moet je kijken wat er gebeurt! Bij de eerste paar regels gaat het al mis. Als ik zo doorga verzandt iedere poging in totale meligheid. Voor je het weet verdrink ik dan in het moeras van vergezochte vergelijkingen, zoals bijvoorbeeld hoe heerlijk het toch moet zijn om in deze tijden van  bezuinigingen het breed te kunnen laten hangen, en zo. Of ik raak verstrikt in een web van flauwe opmerkingen van het kaliber dat over onze regenkleding geen spat te veel wordt gezegd, terwijl ook duidelijk is dat wij van de firma Vanderbildt in dit klimaat geen krimp geven. En ten slotte zal ik het dan niet kunnen laten om die Grote Gabbers op te roepen zich niet langer in het nauw te laten brengen, af te laten knijpen of te kort te laten doen, maar daarentegen nu eindelijk de ruimte voor zichzelf op te eisen waar ze al zo lang recht op menen te hebben.”

Door deze ridicule reeks was de leraar intussen al weer aardig afgedwaald van zijn voornemen zijn taak serieus op te vatten. Weliswaar was het nog niet helemaal zo ver dat de leraar zich niet meer kon verzetten tegen zijn aangeboren drang overal de draak mee te steken, maar toch was hij ergens in het gevaarlijke grensgebied tussen ernst en luim aangeland, hetgeen wel degelijk invloed uitoefende op de richting van het scheppingsproces dat zich in zijn brein aan het voltrekken was.

De leraar zoog enige tijd nadenkend op zijn pen en tegelijkertijd het volgende uit zijn duim, wat zich als volgt op papier manifesteerde:

“Grote mannen van Nederland!
Zoekt U ook zo vaak vergeefs naar passende kleding?
Bent U daardoor ook meestal aangewezen op kostbaar maatwerk?
Heeft U dan ook het gevoel dat U eigenlijk wordt uitgekleed in plaats van aangekleed?
En wordt U daar soms net zo depressief van als ons klimaat?
Dan bieden wij U nu een Zeldzaam Zonnige Verrassing!
Door toeval wisten wij beslag te leggen op een gigantische collectie grootse regenjassen voor een kleine prijs. U betaalt slecht 350 gulden voor een gevoerde kwaliteitsjas, waarvoor mannen van een kleiner formaat heel wat meer moeten neertellen. Profiteer van dit buitenkansje. Als U nu bij ons langskomt hoeft U niet langer in de kou te staan en zult U zeker Uw hoofd niet stoten. Mag het een keertje?
Firma Vanderbildt , met vestigingen in alle grote steden
Reusachtige Kwaliteit
Ook voor Ruime Maten met een Smalle Beurs”

De leraar las dit fraais nog eens over en schudde ontgoocheld zijn hoofd. Nee, dit kon zo echt niet. Niet alleen zou iedereen die niet helemaal debiel was onmiddellijk de spot onder het ernstige masker ontwaren, ook moest gevreesd worden dat deze tekst veel te groot was, dat wil zeggen niet of nauwelijks in een vak van 15 x 20 centimeter te persen, behalve met behulp van een petieterige en dus contraproductieve layout.

Nee, er zou uitvoerig ingedikt moeten worden, gekrast, gehakt en veranderd, en waarschijnlijk moest het helemaal over een andere boeg. En dan had de leraar nog mazzel dat hij zich niet uitgebreid het hoofd hoefde te breken over een optimale plaatsing en inpassing van zijn tekst in het beschikbare vakje, want daarvoor kon hij altijd een beroep doen op de vriendin, die daar meer verstand van had.

Toch begon de leraar zo langzamerhand aardig chagrijnig te worden. Naar het zich liet aanzien zou deze simpele, om niet te zeggen stompzinnige opdracht hem meer hoofdbrekens opleveren dan voorzien. Bovendien kreeg de leraar steeds meer het gevoel dat hij op een onaanvaardbare wijze zijn kostbare tijd zat te verknoeien.

“Had ik maar een andere opdracht gekregen”, klaagde de leraar zo luidkeels dat de vriendin even later nieuwsgierig haar hoofd om de deur stak om te informeren of er iets aan scheelde. “Welnee, hoe kom je daarbij!”, schreeuwde de leraar getergd, “kun je me godverdomme nooit eens met rust laten als ik net lekker zit te werken!”.

De vriendin, die in de loop der tijd wel enigszins aan de eigenaardigheden van de leraar gewend was geraakt, trok zich schielijk terug om de leraar in zijn sop te laten gaar koken, maar deze greep de hem geboden uitlaatklep met beide handen aan om eens lekker stoom af te blazen en brulde haar een hele reeks verwensingen achterna, die alle iets met de fundamentele privacy van het individu van doen hadden, én met de hand over hand toenemende flagrante schendingen van dit grondwettelijke recht.

Het duurde enige tijd voordat de leraar voldoende was gekalmeerd om te beseffen dat hij zijn martelgang door de reclamejungle geheel alleen zou moeten volbrengen en dat het geen zin had je door anderen op doodlopende zijpaden te laten lokken, hoe aantrekkelijk deze ontsnappingsmogelijkheden in eerste instantie ook leken.

“Waar was ik ook weer gebleven”, mompelde de leraar. “O ja, ik weet het al weer. Had ik maar zoiets eenvoudigs gekregen als een opdracht om een paar slagzinnen voor het een of andere stomme product te verzinnen. Zoals bijvoorbeeld voor een wasmiddel, waarvan je altijd kunt roepen ‘tegen alle vuil opgewassen!’, of ‘schoon genoeg van al dat vuil’, of voor klokken en horloges, ‘altijd bij de tijd’ of ‘koop nu om geen tijd te verliezen’, of desnoods om wapens aan te prijzen voor ongeduldige verzetsgroepen of particuliere bewakingsdiensten, ‘met X komt er eindelijk schot in uw acties’, of zoiets.”

Wederom had de leraar de grootste moeite om zich niet verder te verliezen in dit zinloze uit de mouw schudden van nog meer minder geslaagde kreten. Ineens kwamen al deze slagzinnen hem zo voor de hand liggend en bekend voor dat hij er vrijwel zeker van was dat ze al eens eerder verzonnen waren. Hij had ze vast al eens ergens anders gehoord of gelezen, en daarna waren ze natuurlijk ergens in zijn onderbewuste blijven hangen, klaar om op te duiken op een moment als dit, waarmee tegelijkertijd hun effectiviteit werd bewezen, hoe stom ze ook waren.

Maar hoe wist je zoiets zeker? Hoe kwam je er achter of iets wat je net bedacht had, al bestond? Zou er niet zoiets als een regelmatig bij te werken index van slogans bestaan, een naslagwerk om even snel bij iedere inval je eventuele zondigen tegen reeds bestaand copyright te controleren? Als een dergelijk register niet bestond, dan werd het in ieder geval de hoogste tijd dat het werd ingevoerd, zo sloot de leraar deze gedachtegang af.

Hierna dwong de leraar zich met schier bovenmenselijke inspanning tot een herbezinning op het probleem:  hóe de uit hun krachten gegroeide landgenoten deze veel te ruim gesneden regenkleding aan te smeren… Maar veel resultaat had ook dit gepieker niet. Om je de waarheid te zeggen, zo kwam de leraar juist van de regen in de drup. En ten slotte zag hij er absoluut geen gat meer in. Die regenjassen konden hem gestolen worden.

De enige redenering die zich nog bij de leraar naar boven wist te dringen was deze: “Hoe zou ík reageren op allerlei toespelingen op mijn lengteformaat als ik zelf tot die groep van grote gasten behoorde? Hoogstwaarschijnlijk zou ik stevig de schurft hebben aan al die leutige opmerkingen die ik naar mijn hoog boven de massa verheven hoofd geslingerd zou krijgen. Want het is niet te verwachten dat er veel humor bij zal zitten die uitstijgt boven het niveau van “Is het koud boven in die hoge boom van je met al die wind die je daar vangt?”

Beschaamd realiseerde de leraar zich dat ook zijn eigen productie zich tot dan toe vrijwel geheel op dit hellende vlak bewoog, en wel richting afgrond. Hij bevond zich hier op gevaarlijk terrein, waarbij hij alle kans liep op het maken van flinke schuivers en moest dan ook vreselijk oppassen dat hij zich hier geen buil aan viel. Nu, dit was de leraar dan ook helemaal niet van plan. Integendeel, de leraar besloot er op toe te zien dat hij zijn doelgroep op geen enkele manier voor het hoofd zou stoten. Sterker nog, hij nam zich voor zich handig met hen te solidariseren. Hij zou hún kant kiezen door in te spelen op de ongenoegens die ongetwijfeld onder deze mensen heersten. Dit moest uiteraard wel zodanig gebeuren dat de groep absoluut niet het gevoel mocht krijgen dat ze tot de minderheidsgroeperingen gerekend werd, want als er nou iets is dat minderheidsgroepen niet willen, dan is dat wel als zodanig beschouwd worden, of medelijdend bejegend. Niemand wil zielig zijn. Proud to be tall! Lekker lang is niet lelijk. Ook de lange klant is koning.

Wederom realiseerde de leraar zich de zwaarte van zijn taak. Hoe kon je de uitzonderlijkheid van een groep mensen erkennen zonder ze voor iedereen als merkwaardige en soms de lachlust opwekkende uitzondering te kijk te zetten? Hoe slaagde je er in een zodanige toon te treffen bij het benaderen van deze mensen dat ze zich positief aangesproken voelden?, ja dat ze – liever nog – zich juist beter zouden voelen dan de anderen? Op grond van dit soort overwegingen vormde zich in het huichelachtige brein van de leraar de volgende tekst:

“OPROEP aan alle Grote Mannen van Nederland
Alle mannen die
–          behoren tot de selecte groep van zeer groten, en
–          hun buik vol hebben van al die flauwe grappen over hun formaat, en
–          verontwaardigd zijn over de schandalige prijzen die ze voor hun kleding moeten betalen, en
–          zich ergeren over het geringe aanbod dat hen ter beschikking staat
WORDEN OPGEROEPEN
a.s. zaterdag naar alle grote steden van Nederland op te rukken voor een massale bijeenkomst in en bij de filialen van de Firma Vanderbildt, waar een geweldige
DEMONSTRATIE
zal plaatsvinden van gevoerde kwaliteitsregenjassen.
De leuzen zullen zijn:
Grote Maten tegen Hoge Baten
Hoe langer hoe duurder
Aangekleed betekent uitgekleed
Honderd gulden minder NU!
Ter ondersteuning van deze AKTIE zullen de regenjassen – zolang de voorraad strekt – worden verkocht met honderd gulden korting: van 450,- voor 350,-”

Het had enige tijd geduurd voor deze tekst tot stand was gekomen, want de leraar had stelselmatig allerlei al te flauwe leuzen en formuleringen weer moeten schrappen. Bij het overlezen van de voorlopig definitieve tekst probeerde de leraar aanvankelijk nog de ernst terug te vinden waarmee hij aan deze variant begonnen was. Maar hoe de leraar ook zijn best deed, hij slaagde er nu in het geheel niet meer in om het schaapachtige gegrinnik te onderdrukken waarin zijn gekwelde gemoed een uitweg zocht. En vanaf dat moment was het eigenlijk al niet meer te voorkomen dat de leraar uiteindelijk getroffen zou worden door een aanval van krankzinnige en ongeneeslijke joligheid, beter bekend als de in vakkringen zo gevreesde insanitas hilaritatis commercialis. Overigens zij hierbij opgemerkt, dat volgens de statistieken reclamevaklieden gemiddeld pas na 5 jaar de symptomen van deze gevreesde beroepsziekte beginnen te vertonen, terwijl de leraar er na 5 uur al last van had – wat toch wel een overtuigend bewijs mag heten voor de buitengewone aanleg en aanpassingsvermogen van de leraar op dit vakgebied.

Nog heel even probeerde de leraar kwaad te worden op zichzelf, door zich voor te houden dat hij tot dusverre jammerlijk gefaald had in de pogingen zijn taak tot een vruchtbaar einde te brengen, maar deze laatste poging tot zelfcorrectie was tot mislukken gedoemd omdat er alweer een nieuw verkooppraatje uit zijn nu onstuitbaar melige scheppingsdrang opborrelde.

“Ach gut”, sprak de leraar vol oprecht medelijden tot zijn opdrachtblaadje, “voelen jullie je echt zo verschrikkelijk eenzaam jongens, daar op jullie kille haakjes in die onmenselijke rekken? En wat een afgrijselijk bestaan moet het zijn om alleen maar bij hondenweer naar buiten te mogen om aan de meest treurige weersomstandigheden te worden blootgesteld. Zal ik jullie dan maar eens eventjes aan een passende partner helpen door voor bemiddelaar te spelen, ja?”

Het uitblijven van enig antwoord werd door de leraar als stilzwijgende instemming met zijn hartverwarmende voorstel beschouwd, en derhalve verscheen de volgende hartverscheurende noodkreet op papier:

“Ik, eenzame Grote Maat (59-62), beroep regenjas, mannelijk, aantrekkelijk, modern van snit, maar toch degelijk, betrouwbaar en met voering, en door het hele land heen beschikbaar,  zoek KENNISMAKING met
Dito Maat (huidskleur, religie en politieke overtuiging onbelangrijk, evt. andere kleding geen bezwaar) die genegen is zich in barre omstandigheden te laten verwennen en die graag kwaliteit om zich heen wil.
Doel: vaste relatie
Zoek je net als ik uitsluitend Grote Klasse en wil je absoluut heer en meester zijn over het klimaat, kom dan meteen even langs bij een der filialen van de firma Vanderbildt (in alle grote steden des lands), en neem mij mee. Je zult er geen spijt van krijgen; voor 350 gulden onderwerp ik me volledig aan je, mijn hele leven lang!”

Nauwelijks had de leraar het laatste woord neergepend, of hij werd overvallen door een bulderende hysterische lach die ongetwijfeld ontaard zou zijn in een slappe, ware het niet dat hij hieruit bijtijds gered werd door hevig gebonk op zijn deur. De vriendin, die door al het kabaal daar binnen toch wel een beetje ongerust begon te worden, kwam de zaak redden met de mededeling dat zijn prak op tafel stond. Uiteraard verdween toen op slag iedere interesse voor het werk waarmee hij bezig was, en begerig stond de leraar op om zich ter tafel te spoeden. Zo vaak gebeurde het nu ook weer niet dat hij niet zelf hoefde te koken. Zij was ten slotte degene die het meest buitenshuis aan de slag was.

Tijdens het eten vertelde de leraar aan de vriendin wat hij die dag allemaal voor onzin bedacht had, met het gevolg dat er zo veel geouwehoerd en gelachen werd dat ze de heerlijke maaltijd nauwelijks proefden.

“Och ik wist wel dat dat niks voor jou was, die reclame”, concludeerde de vriendin ten slotte heel beslist, “jij kunt je veel beter met wat anders bezig houden.”

“Maar hoe moet het dan met al dat geld dat ik nodig heb om al mijn verre reizen te kunnen maken?”, stribbelde de leraar nog wat tegen, “hoe word ik dan ooit nog rijk?”. “Tja, dat weet ik ook niet hoor”, antwoordde de vriendin schouderophalend, “dat moet je zelf maar uitzoeken. Waarom solliciteer je niet eens een keertje naar een leuk baantje, of zo.”

Sprakeloos over zo veel wanbegrip ten aanzien van de staat van het onderwijs, de sociaal-economische situatie en zijn ambities, schoof de leraar zijn stoel achteruit en stond op om zich verontwaardigd terug te trekken. “Hé, dat gaat zo maar niet!”, riep de vriendin de leraar achterna, “ik heb gekookt, dus dan moet jij opruimen en afwassen!” Maar de leraar deed alsof hij niets gehoord had en sloot zich op in zijn studeerkamer, waar hij mistroostig aan zijn bureau ging zitten. Hij zette zijn ellebogen op het schrijfblad, liet zijn kin in beide handpalmen rusten en trommelde met zijn vingers tegen zijn wangen en slapen. Buiten huilde de storm en woedende vlagen hemelwater striemden de ruiten. De leraar staarde door de beplensde ramen de inktzwarte duisternis in. Het was beestenweer waartegen geen enkele regenjas bestand was, dondert niet of die nu 10 vierkante meter mat of 1000 gulden kostte. “Driehonderdvijftig gulden”, mijmerde de leraar, “voor dat bedrag zou je met een enkeltje naar de zon kunnen vliegen”.

Méér weemoed was de leraar echter niet vergund, want op dat moment kwam de vriendin de kamer binnen vallen. “Hier”, zei ze terwijl ze een luxueus uitgevoerd tijdschrift onder de neus van de leraar duwde, “ik heb wat voor je. Dat had ik je al eerder willen geven, maar het is er steeds bij ingeschoten en nu pas dacht ik er weer aan. Er staat een bekroonde advertentie in over regenjassen. Misschien heb je daar wat aan ter inspiratie.”

Het was het nieuwe nummer van NOVUM Gebrauchsgrafik, waarop de vriendin uit hoofde van haar nieuwe beroep een abonnement had genomen. De leraar wist wel dat er in dat blad maandelijks selecties gepresenteerd werden van wat men in vakkringen de beste advertenties vond, maar meestal keek hij er slechts met een half oog in, en dan nog alleen als hij zich verveelde. Inderdaad, daar stond het, een advertentie voor regenjassen. Regenjassen van C&A, en van jaren geleden. C&A had natuurlijk wél een budget voor fotografie of illustraties gehad, want de helft van de advertentie bestond uit een tekening van een vrijwel geheel onder een regengordijn schuilgaand mannetje. Nieuwsgierig naar de bijzondere kwaliteiten van deze prijswinnende creatie, begon de leraar de tekst te lezen die naast de afbeelding stond.

“Dem Regen ist es egal, ob Sie einen Regenmantel zu 13 Mark oder zu 129 Mark tragen.
Alle Regenmäntel von C&A tun das, wozu sie da sind. Sie schützen Sie vor dem Regen. Die meisten unserer Regenmäntel tun mehr als das. Sie lassen Sie chic und modisch aussehen. Oder flott und sportlich.
Wir haben Hunderte von Regenmänteln. In verschiedenen Stoffen. In verschiedenen Verarbeitungen. In verschiedenen Farben. Aus vielen verschiedenen Ländern. Für viele verschiedene Portemonnaies.
Warum haben wir eine so große Auswahl?
Weil wir es schrecklich fänden, wenn auch nur einer von unseren Kunden naß würde.”

 

Diep onder de indruk van de volstrekte genialiteit van deze tekst, legde de leraar het hoofd in de moede schoot en stamelde verslagen tegen de vriendin, die hem fronsend stond aan te kijken: “Ik geef mij over… Het is gebeurd met mij… Ik weet het … Nooit of te nimmer zal ik in staat zijn een dergelijk geniaal niveau ook maar in de verste verte te benaderen”.

“Doe niet zo mal, aansteller”, zei de vriendin en griste het tijdschrift van het bureau. “Dan probeer ik je een keertje te helpen en dan doe je zo! Nou, dan zoek je het verder zelf maar uit!”. En gebelgd over zoveel ondankbaarheid liep ze de kamer uit, om de eigenwijze leraar aan zijn weinig benijdenswaardige lot over te laten.

Maar de leraar was helemaal niet ondankbaar. Integendeel, hij was de vriendin juist heel erkentelijk, want door haar interventie waren hem plotsklaps de ogen geopend en was hij zich scherp bewust geworden van waar hij mee bezig was geweest. Van waardoor hij zich bijna had laten strikken en tot hoever hij zich bijna had laten verlagen. De leraar wist nu heel zeker dat het reclamewereldje voor hem een dwaalweg was die hem alleen maar verder van zijn doel af kon brengen.

“Misschien”, zo overwoog de leraar, “dat ik toch heel af en toe een heel klein stapje op dit zijweggetje ga zetten, maar dan moet ik zeker weten dat ik zo sterk in mijn schoenen sta, dat ik steeds bijtijds op mijn schreden kan terugkeren richting hoofdweg. Míjn weg voert ook langs teksten, maar langere en met een andere inhoud en doel. Míjn weg zal hoogstwaarschijnlijk armoedig zijn en bezaaid met struikelblokken. Alleen als de nood het hoogst is en geen redding meer in de nabijheid te bespeuren valt, slechts dan zal ik heel even dat minuscule stapje opzij mogen doen, om wat uit te rusten van mijn uitputtende scheppingswerk en eventueel een beetje poen te vangen om dit kommervolle bestaan wat te verlichten. Maar dan uitsluitend met de bedoeling om daarna weer met frisse moed voort te kunnen gaan op mijn eenzame weg, ook al leidt die wellicht nergens heen of – wie weet – naar hel en verdoemenis.”

Onder de indruk van zijn eigen beginselverklaring greep de leraar opnieuw naar zijn pen, maar nu vastberaden en met heel andere bedoelingen. “Het enige wat ik goed kan is verhaaltjes verzinnen”, sprak de leraar tot zichzelf. “Dat wil zeggen, die vervelende werkelijkheid een beetje ombuigen en vertimmeren tot er een overzichtelijk en aanvaardbaar sprookje ontstaat, zoals bijvoorbeeld in De Onvermijdelijke  Ondergang der Grote Regenjassen.

En meteen voegde de leraar het woord bij de daad en begon in zwierige zinnen, doorspekt van door het uitgeversvolkje verboden stijlelementen, de ervaringen op te schrijven die hij tot dan toe in het reclamewezen had opgedaan. Goed, veel had deze ervaring misschien niet om het lijf, moest de leraar toegeven, maar toen hij klaar was, was hij heel tevreden. “Wie had dat gedacht,” zuchtte de leraar voldaan, “dat zo’n stelletje onmogelijke regenjassen mij toch nog iets zouden opleveren.”

Maar of de leraar nog lang en gelukkig zou leven, was zeer de vraag. En evenzeer of hij ooit nog iets van de reclameman zou horen.

Haarlem, oktober 1984.