Eiland – 1. De schrijfopdracht

Door Joop Heij

 

Hoofdstuk 1 – De schrijfopdracht

 

Zero zat aan de eettafel in de huiskamer en keek mismoedig op het verkreukelde en volgekliederde stencil dat voor zijn neus lag. Het was woensdagavond en uiterlijk morgen moest hij zijn opstel inleveren. Het bekende probleem. Schrijfopdrachten behoorden niet bepaald tot zijn favoriete bezigheden en dus stelde hij zoiets altijd uit tot het allerlaatste moment.

Aan het schrijven zelf had hij trouwens lang niet meer zo’n hekel als vroeger, realiseerde Zero zich. Kunnen schrijven was af en toe best een nuttig hulpmiddel. Dat was wel gebleken toen hij laatst voor zichzelf een lijst wilde opstellen van de demonstraties van de diverse groepsleden. En ook eerder al had hij er profijt van gehad, zoals bij het snel kunnen maken van aantekeningen en zo. Maar dat was tenminste allemaal vrijwillig geweest, uitsluitend voor eigen gebruik, en dat was nou net het hele verschil. Schrijfopdrachten voor school waren niet-vrijwillig en bovendien meestal hartstikke saai. En dus had hij daar een gloeiende hekel aan, en dus zat hij hier vanavond weer eens met de pest in zijn lijf, en dus zag hij er al bij voorbaat geen gat in.

Zero wist best dat hij geen uitzondering was; de meeste andere leerlingen verging het net zo. Maar met hem was het toch wel heel bar en boos. Want terwijl de rest meestal wel zo slim was om hun werk min of meer regelmatig op het uiterste nippertje aan de beurtelings dreigende en smekende leraar te overhandigen, dus meestal slechts een paar dagen te laat, slaagde Zero er negen van de tien keer niet in om met hangen en wurgen de vereiste minimum hoeveelheid woorden te produceren voordat ook de laatste al een paar keer verlengde inlevertermijn verstreken was. En dat was heel vervelend, want dan moest hij weer allerlei smoesjes verzinnen om die lul van een leraar Nederlands zover te krijgen, dat die nog één allerlaatste keertje de hand over zijn hart streek en hem nu echt de allerlallerlaatste kans gaf.

Gelukkig was het meestal niet zo’n kunst om de leraren van deze school om te lullen. Die waren over het algemeen veel te slap om voet bij stuk te houden. Een berouwvol gezicht en de plechtige belofte je leven te beteren, deden vaak al wonderen. Maar in dit geval ging die vlieger niet meer op. Voor deze schrijfopdracht had hij alle mogelijkheden om tijd te rekken al dubbel en dwars uitgemolken. Morgen was echt zijn laatste kans.

“Als je het donderdag nog niet hebt ingeleverd, hoeft het helemaal niet meer”, had de leraar geïrriteerd tegen hem geroepen toen hij voor de zoveelste keer met lege handen aan kwam zetten, “dan krijg je zonder pardon een 1 van me!”

De man, die met alle geweld met zijn voornaam aangesproken wilde worden en die anders zo inschikkelijk was dat je er akelig van werd, was pas goed kwaad geworden toen hij toch nog had geprobeerd een weekje extra los te peuteren, eentje maar, door een verhaal op te hangen hoe verschrikkelijk druk hij het de laatste tijd had gehad met allerlei erg belangrijke buitenschoolse zaken. Kolossaal, zoals die vent toen tegen hem was uitgevaren. Van zijn geschreeuw was nauwelijks iets te verstaan geweest, maar Zero had wel begrepen dat hij helemaal niet meer in de les hoefde te verschijnen als hij het morgen weer niet bij zich had. Tjonge, dat had hij niet verwacht, zeker iets te ver gegaan deze keer.

Zo zie je maar weer, dacht Zero, uiteindelijk gingen die gasten allemaal op hun strepen staan, ondanks al hun mooie praatjes over inspraak en zo. Wat bleef je als leerling uiteindelijk anders over dan ze hun zin te geven en ze te vriend te houden?

Zero’s ogen gleden vertwijfeld langs het tiental onderwerpen op het stencil. Hoe verzonnen ze die onzin altijd weer bij elkaar. Zoals gebruikelijk was er niet één bij waar hij iets mee kon beginnen. Toch zou hij er eentje moeten uitkiezen. En dan maar zien hoe je anderhalve bladzij of zoiets bij elkaar geouwehoerd kreeg, net genoeg om er een zesminnetje uit te slepen.

Plotseling schoot Zero in de lach bij de herinnering aan de vorige keer, toen hij op zijn donder had gekregen omdat hij er toen helemaal een potje van had gemaakt. Bij die gelegenheid had hij alle tien onderwerpen tegelijk genomen en ze in één adem door behandeld, in min of meer logisch op elkaar aansluitende zinnen, wat een heel komisch effect gaf. Bovendien was zijn blaadje toen al heel snel vol geweest, en zo’n economische aanpak vond hij dus buitengewoon bevredigend. Maar leraren konden nu eenmaal niet tegen een grapje.

Goed, hij zou het dus bij één moeten houden. Maar Zero twijfelde ten zeerste of er ook maar één onderwerp bij was dat neutraal genoeg was om voor de productie van een oppervlakkig zwamverhaal in aanmerking te komen. En zo ja, dan was het nog maar de vraag of hij zich uitgerekend vanavond wel voldoende op dit stupide karwei zou kunnen concentreren. Hij had wel wat anders aan zijn kop op dit moment. Morgen was er iets veel belangrijkers dan dat stomme opstel. Morgen zou hij te horen krijgen wat door de groep, nou ja door Dr. Brains, van hem verwacht werd.

“Daar gaan we weer”, dacht Zero en schoof met een zucht het blaadje van zich af. Over deze kwestie had hij zich al de hele week het hoofd lopen breken, zonder dat hij er ook maar een greintje mee opschoot. Hij stak zijn ellebogen naar voren en kruiste zijn armen zodanig dat zijn handen zijn spierballen konden vastgrijpen. Vervolgens boog hij zich voorover, liet dit namaakkussen demonstratief op tafel zakken en vleide ten slotte zijn vermoeide hoofd erop neer. Automatisch dwaalden zijn gedachten weer af naar Dr. Brains en de opwindende gebeurtenissen van de afgelopen weken.

*

Die Brains, dacht Zero, die slaagde er toch altijd weer in ook de goorste producten in een smetteloze verpakking te hullen. “Vaste activiteiten”, had hij dat genoemd. Nou dat was wel een zeer fraai eufemisme voor wat ze altijd tijdens de koopavonden uitspookten. Volgens hem was hier de vergelijking met vliegen en stront meer op z’n plaats. Een hele zwerm vliegen zelfs. Nou ja, zwerm was misschien een beetje overdreven, zoveel leden had de groep nou ook weer niet. Met hemzelf erbij, op de kop af tien.

Hij was verschrikkelijk benieuwd wat voor examen ze ter afsluiting van zijn proeftijd voor hem bedacht hadden. Er leek niet veel meer mogelijk: de voorraad denkbare bewijzen van moed en betrouwbaarheid begon naar zijn smaak aardig uitgeput te raken. En dan te bedenken dat er in de hele reeks examens een stijgende lijn moest zitten. Want had Dr. Brains niet zelf gezegd dat de hele procedure “uiteindelijk in één alles overtreffend hoogtepunt dient te culmineren”.

Anders was de hele selectie waardeloos en kon hij naar zijn plaats en titel fluiten.

Maar het meest nieuwsgierig was Zero eigenlijk naar de naam die hem dit geintje ging opleveren. Want (alweer Brains) ”je daad bepaalt je naam”. En nog een heleboel meer trouwens, want je naam was in de groep tekenend voor je plaats, je titel en je functie. Was je eenmaal toegelaten, dan lag alles vast, dan had je je plaats gevonden. En dan was je een onmisbaar onderdeeltje geworden van de hiërarchie, hoewel er “geen hiërarchie bestaat, alleen logisch functionerende orde en organisatie”. Hoewel jouw eigen onderdeeltje voor die tijd natuurlijk ontbrak, dus hier kon je misschien een beetje twijfelen aan de consistentie in het denken van Dr. Brains, bedacht Zero.

Organisatie, gebouw, rangschikking, functionele orde, soms ook voorhoede of elite, – in dat soort termen waren Dr. Brains’ toespraken meestal vervat als hij het over hun groep als groep had. Toespraken die geen toespraken waren, eerder korte tot zeer korte uiteenzettingen, soms zelfs slechts één zin, tot kernachtige woorden samengebald. Zijn redevoeringen hield hij bij voorkeur op de meest onverwachte, ja zelfs oneigenlijke plaatsen en momenten, midden in een riskante operatie bijvoorbeeld.

Verder was Dr. Brains nogal zuinig met woorden; hij zweeg meestal en las en dacht. En daar was hij ook voor: naam, functie, plaats, titel.

De groep was trouwens een fantastische eenheid, een gesmeerd lopende machine die door niemand bediend hoefde te worden, maar een eigen brein had, bijna een lichaam dus. En had Dr. Brains het daar ook niet altijd over in zijn voorliefde voor begrippen? “Corporatief betekent coöperatief”, kon hij bijvoorbeeld zeggen, en ook begreep je het niet altijd helemaal, toch voelde je wat hij bedoelde.

Uitleg vragen aan Dr. Brains deed je niet. Hooguit giste je met elkaar een enkele keer naar zijn bedoelingen. Maar meestal overheerste het gevoel dat het niet nodig was zijn precieze drijfveren te kennen, en zelfs volstrekt overbodig zijn theorieën te doorgronden. In de praktijk kwam het er op neer dat je gewoon deed wat hij zei. Er was nooit sprake van enige aarzeling bij het uitvoeren van zijn bevelen, die geen bevelen waren maar veeleer constateringen. En zijn aanpak was altijd zo natuurlijk, zo volkomen vanzelfsprekend in een bepaalde situatie, dat je je haast schaamde dat je zelf niet allang automatisch op het zelfde idee was gekomen.

Dr. Brains had altijd gelijk, discussie daarover was overbodig, zoiets wist je intuïtief. Hij stelde meer dan eens vast, niet triomfantelijk of zelfingenomen, maar zakelijk en zonder een spoor van emotie: “Ik denk, jullie doen”. En verdomd, zo moest het, dacht Zero, want reken maar dat alles dan liep als een trein. De organisatie was perfect zo, zonder dat er ook maar iets georganiseerd hoefde te worden. Hij moest toegeven dat hij daar een ongelooflijke bewondering en ontzag voor had.

Wat kon er mooier zijn dan van zo’n groep deel uit te mogen maken? Je trad toe uit eigen vrije wil, en iedereen wilde maar al te graag. Het was vanzelfsprekend dat je daar iets voor over moest hebben, als je toegelaten wilde worden. En door je eigen persoon voegde je dus een “onmisbaar onderdeeltje” toe aan het bouwwerk, dat zich mede door jouw toedoen vergrootte en veranderde; verbéterde ongetwijfeld. Vervolmaakte. Onmisbaar, dat was nog eens wat anders dan alleen maar belangrijk.

“Alles is één, maar niet alles is hetzelfde.”

“Het grote toont zich in het kleine, dat op zijn beurt voor het grote onontbeerlijk is.”

Als Dr. Brains in zulke raadselen sprak, werd iedereen nog eerbiediger dan gewoonlijk. Dan voelde je je haast uitverkoren.

*

Zero schrok op uit zijn gepeins door het geluid van een sleutel die in het slot van de voordeur werd gestoken. Godverdomme, zijn moeder! Daar had je die ook weer eens.

Hij schoot overeind, griste zijn spullen bij elkaar en wist nog net in zijn kamer te verdwijnen voordat ze goed en wel binnen was. Zij was wel zo’n beetje de laatste aan wie hij nu behoefte had. Maar waarom zou ze zo vroeg zijn? Voorzover hij kon nagaan was ze de laatste maanden nooit meer voor middernacht thuisgekomen, als ze al thuiskwam, en in ieder geval niet terwijl hij nog op was. Er zou dus wel iets bijzonders aan de hand zijn, overwoog Zero, zeker iemand die niet was komen opdagen ofzo. Wie weet zou ze zelfs, in deze uitzonderlijke situatie, weer eens willen proberen een praatje met hem aan te knopen. Dat was lang geleden al eens eerder gebeurd en met dat mens wist je nooit helemaal zeker waar je aan toe was. “Vergeet het maar dame”, mompelde Zero, “jij mag dan toevallig niks te doen hebben nu, maar ik wel. Ik heb het razend druk zelfs, ik moet een opstel maken. Zie maar dat je je alleen vermaakt, – als je dat nog kunt.”

Zero draaide zijn deur op slot. Zo, als dat niet een voldoende demonstratie was dat hij niet thuis gaf, wist hij het ook niet meer. Even overwoog hij zelfs ook het licht in zijn kamer uit te doen en zich een tijdje muisstil te houden, maar meteen verwierp hij deze preventieve maatregel weer. In dat geval zou hij ook nog snel de balkondeur op slot moeten draaien en zijn gordijnen dicht trekken – geluiden die haar zeker niet zouden ontgaan. Beter geen slapende teven wakker maken, ha ha. Daar kwam nog bij dat ze absoluut niet het gevoel mocht krijgen dat hij zich ook maar iets van haar aantrok.

Geïrriteerd schudde Zero zijn hoofd. Waar maakte hij zich eigenlijk druk om. Hij leek wel gek dat hij zich nog steeds zo door dat mens liet opnaaien. En gezien de stand van zaken was de kans uiterst klein dat ze naar hem toe zou komen om hem lastig te vallen.

Zero ging aan zijn bureautje zitten en stalde de voor zijn dwangarbeid noodzakelijke attributen voor zich uit: stencil, kladblok, pen. Hij werkte de laatste tijd niet meer met een schrift, dat vond hij veel te kinderachtig geworden, maar het kwam hem wel op een hoop kritiek van de leraren te staan. Die hadden altijd liever iets compacts en overzichtelijks; zeker bang dat ze die losse blaadjes kwijt raakten of door elkaar gooiden. Ondanks de steeds dringender noodzaak nu toch echt iets te gaan doen, bleef Zero nog enige tijd gespannen zitten wachten, maar gelukkig, zoals hij al verwacht had, bleef het gevreesde klopje inderdaad uit. In plaats daarvan hoorde hij geruststellende geluiden, die er op duidden dat ze gewoon haar gang ging. Het open en dicht slaan van deuren, de WC die doorgetrokken werd, gerinkel in de keuken, zeker weer behoefte aan een glaasje, en ten slotte muziek van Hilversum 3. Mooizo, dan kon hij nu eindelijk aan het werk. Het zou tijd worden ook, zag hij op zijn kwartshorloge. Door al dat geouwehoer was er al weer heel wat tijd verloren gegaan. Toch kon Zero geen weerstand bieden aan de verleiding snel even het ingebouwde videospelletje op zijn pols te spelen, een gewoonte die hooguit een paar minuten in beslag nam. Daarna zou hij echt serieus aan de slag gaan. Maar hij was niet in vorm vanavond: sinds hij het horloge een jaar geleden gekregen had, was zijn score niet meer zo laag geweest. Kloteding. Hij had deze steekpenning natuurlijk nooit mogen aannemen. Maar hij was te laf geweest om het cadeautje waarmee vriend Jan hem destijds bij de verhuizing wilde omkopen, te weigeren. Zo zie je maar weer, uiteindelijk kregen verraders hun verdiende loon. Zero keek bijna met voldoening  naar de hatelijk lage score op de buitenmodel wijzerplaat van zijn monsterlijke polsversiering. Een wijzerplaat zonder wijzers, flitste het door hem heen terwijl hij met een druk op een van de talloze knopjes het spel van het schermpje wegvaagde en omswitchte naar de zes cijfers die de tijd projecteerden. Moest je die niet liever anders noemen? Cijferplaat bijvoorbeeld, of misschien gewoon tijdscherm. Ineens kwam het hem buitengewoon grappig voor dat het woord wijzerplaat wellicht zelf niet bestand zou blijken tegen de tand des tijds en binnenkort wel eens geheel zou kunnen verdwijnen. Maar misschien zou het zo’n vaart wel niet lopen, een middeleeuws archaïsch woord als harnas  bestond bijvoorbeeld ook nog altijd, zij het dan meestal in figuratieve of symbolische betekenis.

Tijd is verandering, dacht Zero, zelfs de tijdsaanduiding zelf was de laatste tijd aan het veranderen. Maar veranderde de tijd zelf ook? Gefascineerd als altijd bleef hij een tijdje naar het regelmatig pulseren van het laatste cijfer kijken, dat weliswaar doorlopend veranderde, maar waarvan één of meerdere digitaalstreepjes steeds gelijk bleven. Af en toe veranderden een of meer andere cijfers mee. Het mooiste was dat om 12 uur, als bijna alles tegelijk op nul sprong – een moment dat hij meestal net vergeefs probeerde te betrappen. Zijn oude horloge, dat nog de gewone saai zijn rondjes draaiende secondewijzer had gehad, had hij nooit zo lang en intensief bestudeerd. Tijd, dacht Zero nogmaals, stond er maar iets op het lijstje met onderwerpen over tijd, dan zou hij vast genoeg stof hebben om een aardige beschouwing in elkaar te flansen. Shit, het opstel! Geschrokken bekeek Zero de cijfers opeens met heel andere ogen en zag toen pas hoe laat het was.

Haastig pakte hij het stencil met onderwerpen aan één kant beet en probeerde met de andere hand een paar keer krachtig de vele kreukels eruit te strijken. Toen dat niet hielp, hield hij het vod papier tussen duim en wijsvinger zo ver mogelijk van zich af en keek er met een vies gezicht naar. Nog niet zo lang geleden had hij ook zo gezeten, herinnerde hij zich.

Heel even kwam Zero in de verleiding op te staan en het stencil dezelfde weg te laten gaan als de gedichten van toen. Maar vrijwel meteen vermande hij zich. Onzin! Die dingen waren niet te vergelijken: het had niets met de school te maken. Gelukkig was dat gedonder met die buren allemaal allang achter de rug en hoegenaamd niet meer van belang. Maar eigenlijk mocht hij ze wel dankbaar zijn; als zij er niet geweest waren, had hij waarschijnlijk Dr. Brains nooit leren kennen.

Zero legde het blaadje terug op het bureautje. Aan het werk nu, beval hij zichzelf. Wederom begon hij het lijstje onderwerpen door te lezen.

Het Eénoudergezin

Heeft de school nog toekomst?

Stad en platteland: Hel en hemel?

Nieuwbouwwijken: Krotten van morgen?

Vreemdelingenhaat

Vandalisme: Bloedige ernst of kinderspel?

Vrede met alle geweld?

Hebben idealen nog zin? (En wat wil ik?)

Waarom democratie? (N.B. Je mag ook een ander politiek systeem kiezen)

Een goede buur is beter dan een verre vriend

Godverdomme, leuk hoor! Op de een of andere manier schenen ze er op deze school nog steeds lol in te hebben je constant met je eigen leven lastig te vallen. Dit kon geen toeval meer zijn. Was deze lijst soms speciaal door de leraar opgesteld om hem te pesten? Wat wist die man van hem? Is het mogelijk, dacht Zero, dat een meesterspion van mijn kaliber wordt gadegeslagen door anderen, zonder dat ik zelf iets in de gaten heb?

Ineens schoot hem te binnen dat hij dit gevoel al eens eerder had gehad. Daarvoor waren toen zijn buren verantwoordelijk geweest, al viel er niets te bewijzen. Buren, alweer die buren. Onderwerp 10. Je hield het niet voor mogelijk. Nota bene nog met een vriend erbij ook. Maar dat ver was verre van volledig, daar moest nog wat achteraan geplakt worden, daar kon je gerust verdwenen van maken. Verdwenen, dacht Zero, de buren, de vriend, de familie, de moeder, de ….., iedereen is verdwenen.  Alleen ikzelf ben er nog. Maar vanaf morgen zal ik iemand anders zijn.

Onderwerp 10 was trouwens altijd een spreekwoord of een gezegde, of een paar dichtregels, of een uitspraak van een beroemde figuur of zoiets. Volgens de leraar was onderwerp 10 bedoeld als vluchtonderwerp, service van de zaak. Als je niks zinnigs te zeggen had, of wou zeggen, over de serieuze problemen van deze wereld, kon je met onderwerp 10 altijd nog alle kanten op. Vervelend was dan weer wel dat daarvoor als compensatie wat meer literaire kwaliteit van je verwacht werd. Denk maar niet dat je iets voor niets kreeg. Voor wat hoort wat. Vluchtonderwerp? Niks vluchtonderwerp dus, onderwerp 10 kwam al even weinig in aanmerking als al die andere onderwerpen.

Maar wat moet ik dan in godsnaam nemen, vroeg Zero zich vertwijfeld af, uit welk onderwerp zou ik wel iets kunnen halen dat niks met mij te maken heeft. Zonder een greintje vertrouwen in de goede afloop zwierven zijn ogen een paar keer het blaadje op en neer. Plotseling viel het hem op dat achter bijna ieder onderwerp een vraagteken stond. Ha, zie je wel, dat betekende natuurlijk dat die leraar zelf ook niet wist wat hij met die problemen aanmoest. En dan te bedenken dat die dit fraais allemaal zelf had kunnen uitkiezen. Als die vent al zo onzeker was over alles, hoe konden ze dan van hém verwachten dat hij er wel iets over te zeggen had? Wat mij betreft had er trouwens achter alle onderwerpen gerust een vraagteken mogen staan, dacht Zero. Wederom onderzochten zijn ogen het weerzinwekkende papier, in de ijdele hoop dat deze bron van ellende zich onder zijn bezwerende blik zou laten omtoveren in een reservoir van inspiratie.

Uiteraard stond ook overal een toelichting bij, afgezien van het spreekwoord, dat natuurlijk voor zichzelf sprak. Tegenwoordig stond bij praktisch ieder onderwerp een uitvoerige toelichting, met de meest voor de hand liggende kletskoek. Bedoeld om je te helpen je gedachten te bepalen. Ja, ja. Informatie aanbieden. Discussiestof en argumenten aanreiken. Optreden als helper en begeleider, niet als verheven leermeester. Vast heel educatief verantwoord allemaal. Ziedaar de rol van de moderne leraar op de hedendaagse school. Dat beweerden ze zelf tenminste, de leraren van zijn huidige school, die er reuze trots op schenen te zijn dat ze zo modern en hedendaags waren. Maar het had er meer de schijn van dat ze leerlingen grote stommelingen vonden en gewoon minachtten. Hoe was het anders te verklaren dat ze je alles van A tot Z wilden voorkauwen?  Zelfs bij opstellen lieten ze je nog niet gewoon je eigen gang gaan. Zo’n blaadje met onderwerpen was eigenlijk meer een presenteerblaadje, vol zoete koek, hapklare brokjes en uitgekauwde ingrediënten. Alles bereid volgens het vaste recept. Heel uitgekookt eigenlijk, deze aanpak. Het Grote Onderwijskookboek: ogen dicht en slikken maar jongens, dan kon er nooit iets fout gaan.

Ondanks zijn weerzin wist Zero zich te dwingen de bijgevoegde informatie bij onderwerp 1 te lezen.

Het Eénoudergezin. Toelichting: Door allerlei oorzaken is het aantal gezinnen waarin slechts één der beide ouders (permanent) aanwezig is, de laatste jaren sterk toegenomen. Deskundigen verwachten dat deze ontwikkeling zich nog geruime tijd zal voortzetten, wellicht zelfs in verhevigde mate. In een betoog over dit onderwerp kun je natuurlijk verschillende kanten op. Je zou bijvoorbeeld een aantal oorzaken van dit verschijnsel op een rijtje kunnen zetten, zowel wat betreft het ontstaan als de toename van éénoudergezinnen. In dit verband valt te denken aan het stellen en vervolgens beantwoorden van een stel handig gekozen vragen. Bijvoorbeeld: welke rol spelen resp. echtscheidingen, vrouwenemancipatie, groeiende economische onafhankelijkheid van gezinsleden t.o.v. elkaar, betere opleiding en voorlichting, veranderde godsdienstige en/of morele overtuigingen, Bewust Ongehuwde Moeders (en zelfs vaders), hartinfarcten en woongroepen? (Zoek zelf de juiste formulering voor je vragen!)

Je kunt ook nader ingaan op de (naar jouw mening) al of niet rooskleurige sociaal-economische positie van deze gezinnen in onze samenleving. Voorts zou je je kunnen bezighouden met de voor- of nadelen die er voor de betroffen kinderen aan het leven in dergelijke gezinnen verbonden zijn. Wellicht bevind je je zelf in deze situatie, en zo niet, dan ken je vast wel iemand anders die ermee te maken heeft. Je mag je persoonlijke ervaringen in je betoog verwerken.

Bij de laatste zin sloeg Zero’s afkeer van het gelezene pas echt om in walging. Zie je wel, daar had je het weer! Het liefst hadden ze dat je zo veel mogelijk met je eigen zielige geschiedenis kwam aanzetten. Daar zaten ze dan met z’n allen van te watertanden, en je was nog verzekerd van een redelijk cijfer ook, als goedmakertje voor de geleden ellende.

Brrr…. Zero huiverde bij de gedachte over zichzelf en zijn moeder een stuk te moeten schrijven. OH, hij zou er stof genoeg voor hebben, daar niet van. Hij zou op die manier zelfs in één klap uit de problemen zijn, want hij zou dan niets zelf hoeven te verzinnen. Maar er zou één groot probleem voor in de plaats komen: stof te veel. Veel te veel zelfs. Nu ja, ook dat probleem was geen probleem, want onderwerp 1 kwam sowieso niet in aanmerking. Met zijn moeder had hij immers niets meer te maken. Laat staan een ander. Weg met het éénoudergezin dus.

Driftig krassend probeerde Zero onderwerp 1 onleesbaar te maken – een wat krasse variant op de gebruikelijke selectiemethode van de generatie leerlingen die is opgegroeid met het multiple choice systeem.

Wat een woord trouwens, dacht Zero, éénoudergezin. En dan te bedenken dat de leraar Nederlands in de klas altijd zat te mekkeren over het belang van het zuiver houden van de moedertaal, in verband met de voortwoekerende taalvervuiling in de media. Je kon niks opschrijven of hij zat er met zijn rode potlood doorheen, waarna je bestraffend werd toegesproken over gruwelijke germanismen, verderfelijke amerikaanse  tv-series en reclamerotzooi en zo. Eigenlijk was Zero het wel met hem eens, maar dat was dan ook het enige waarin hij het met hem eens was. Er waren inderdaad al meer dan genoeg vreemde elementen het land binnengeslopen …. Maar nu gebruikte hij zo’n afgrijselijk woord nota bene zelf! Maar ja, onvermijdelijk dus, waar je mee omgaat word je mee besmet. Ha, nog zo’n mooie voor onderwerp 10.

Zero had inmiddels het éénoudergezin volledig aan het zicht onttrokken, op de toelichting na, die te groot was om een identieke behandeling te ondergaan. Daarom beperkte hij zich tot het trekken van een rechthoek om de te vernietigen tekst en het zorgvuldig aanbrengen daarin van een kruis, dat de diagonalen nauwkeurig tot in de puntjes volgde. Zo maak je van taal wiskunde, dacht hij, en kun je ieder verhaal mooi in een hokje stoppen. Toch konden Zero’s mathematische handelingen zijn gedachtengang nog niet volledig van de inhoud van de wiskundige figuur losweken en eveneens verbannen naar de oppervlakte. Wel werd erdoor bewerkstelligd dat ze enigszins verschoven en zich op een ander brandpunt richtten.

Eénoudergezin, bijstandsmoeder, met dat soort termen en de daarbij behorende onzinnige praatjes was hij, sinds hij op de nieuwe school was gekomen, vrijwel aan één stuk door tot vervelens toe bekogeld, om niet te zeggen doodgegooid. De actualiteit droop er altijd van af, van de slaapverwekkende betogen, teksten en videobanden die dat stelletje mafkezen met alle geweld voor hoogstinteressant lesmateriaal wilde laten doorgaan. Er waren maar een paar vakken die hier nog wel meevielen. Bij de exacte vakken werd ten minste niet zo oeverloos geluld, die waren ook nauwelijks door de persoon van de leraar te verprutsen. En bij de vreemde talen kon je soms nog het gevoel hebben dat je er wat van opstak. Maar Nederlands, Maatschappijleer, Geschiedenis, en in ietsje mindere mate Aardrijkskunde  – dat was een regelrechte ramp. Die vakken hadden toch al nooit zijn voorkeur gehad, maar na de verhuizing was het pas echt bar en boos geworden. Hij zat nu al bijna een jaar op deze school, maar hij was nog steeds niet gewend aan het speciale soort leraren dat er bij bosjes rondliep: van die half maffe apen met baarden en zelfs nog lange haren, en van die vreselijke wijven die zo pinnig waren als de pest of zo overgevoelig dat ze soms om een kleinigheidje al in tranen uitbarstten. Die laatsten waren overigens zo gek nog niet, die hadden het voordeel dat ze vaak ziek waren. Maar allemaal hadden ze één ding gemeen: een opdringerige wereldverbeterings- en gelijkheidsmentaliteit.

Onbegrijpelijk, dat zulke goed geïnformeerde mensen (mocht je aannemen tenminste) tot een dergelijk wereldvreemd idealisme konden komen. Want ga maar na, die gasten lieten je bijvoorbeeld heel goed zien dat de wereld onrechtvaardig in elkaar zit, dat dat trouwens altijd al zo geweest was, en dat alle pogingen daar ooit iets aan te veranderen op niets waren uitgelopen. Geen bemoedigende constatering voor aspirant-wereldhervormers, zou je dan toch denken, want een klein rekensommetje kon je leren dat je kansen om te slagen in je missie niet eens tien tegen één, maar eerder tien tegen nul stonden. Nee, dan hadden dictators en generaals of kolonels met hun staatsgrepen een heel wat betere kans. Maar geloof maar niet dat de dames en heren docenten van het A-pakket dit eenvoudige rekensommetje konden oplossen. Welnee, die kregen er iets heel anders uit. Toch knap hoor, hoe ze met dezelfde gegevens als uitgangspunt tot de tegenovergestelde conclusie wisten te komen. Je hield het toch niet voor mogelijk dat volwassen mensen ineens, tegen alle logica in, heilig overtuigd bleken te zijn van het geloof in rechtvaardigheid, geluk en vooruitgang voor iedereen. En ze wilden bovendien niets liever dan je ervan overtuigen dat je ook zo moest denken.

Nou, ze gingen hun gang maar. Hij trapte er toch niet in. Alleen hun eigen dubbelzinnige rol op school al, vormde voldoende bewijs dat ze onzin uitkraamden. Ze hadden hun mond vol over de gelijkheid van iedereen, maar mooi dat je, als puntje bij paaltje kwam, moest doen wat ze zeiden. Het zou ook een mooie boel worden als dat niet zo was. Dachten ze soms dat er dan nog iemand iets zou leren? Nee, voor Zero was het duidelijk: als de één iets weet dat de ander niet weet, dan is dus degene die het weet de baas, en moet de ander naar hem luisteren. En het zelfde geldt als je in die redenering weet door kan vervangt. Kijk maar naar Dr. Brains. Van hem zouden zijn leraren nog wel het een en ander kunnen opsteken. Want op school was het eigenlijk maar een ordeloze bende. Ze moesten maar eens een kijkje komen nemen in de groep, dan konden ze zien hoe het moest. Dan konden ze leren hoe je moeiteloos prachtige resultaten kunt halen als het er een beetje gedisciplineerder toeging.

En was er met de armoede in de wereld niet net zoiets aan de hand? Als je iedereen maar poen genoeg gaf, wie zou er dan nog willen werken? Dat die lui dat nou zelf niet inzagen, was toch te gek om los te lopen? En bovendien begreep Zero er geen bal van dat mensen met zulke ideeën niet permanent weigerden mee te werken aan het bestaande schoolsysteem, dat toch nog steeds onmiskenbaar autoritair was.

Dat halfslachtige gedoe. Bah! Mooie theorieën ophangen, dat konden ze. Maar als het erop aankwam waren ze natuurlijk precies zo als iedereen. Want geloof maar niet dat ze de helft van hun inkomen wilden afstaan ten behoeve van de armen in de Derde Wereld, waarvoor ze altijd zo’n reclame maakten. Of dat ze echt zouden willen dat de leerlingen evenveel te zeggen hadden als zijzelf. Eigenlijk vertrouwde hij ze voor geen cent, die progressievelingen met hun mooie praatjes. Helaas behoorden de meeste leraren op deze school tot die categorie.

Maar goed dat hij nooit een woord over zijn eigen opvattingen had gezegd. Hij keek wel link uit. Hij keek en luisterde, en zweeg liever. Alleen als ze hem op de man af iets vroegen, was hij desnoods bereid zijn mond even open te doen. Dan gaf hij een goed of een fout antwoord, liefst goed natuurlijk, maar in iedere geval zo kort mogelijk. Idem dito met schrijfopdrachten voor welk vak dan ook. Minimale stukjes van een ongelofelijke algemeenheid waarbij hij zich zo veel mogelijk op de vlakte hield, dit tot groot ongenoegen van zijn leraren. Hij was er trots op dat hij zich nog nooit op één persoonlijke ontboezeming had laten betrappen. Daar liet hij zich principieel niet toe verleiden, ozo.

En dat gold ook voor de overdosis discussie-uren. Hoezeer de leraren ook probeerden hem uit zijn tent te lokken, hij gaf geen krimp, had altijd zijn kiezen stevig op elkaar weten te houden. Discussie-uren, ook zoiets vreselijks. Zogenaamd bedoeld voor de maatschappelijke en persoonlijke vorming van de leerling, maar in de praktijk gewoon het speelterrein van de leraren zelf en van twee of drie uitslovers, waarbij ze elkaar in een hartstochtelijk duel te lijf konden gaan, dapper hun eigen heilige koeien en stokpaardjes berijdend. Een schijngevecht dus, waarmee hij zelf niets te maken had, niets mee te maken wilde hebben, zelfs niet als juichende toeschouwer langs de lijn, een rol die ook de meeste andere leerlingen zich met de grootst mogelijke tegenzin lieten opdringen.

Gewoon je mond houden en leren wat er te leren valt, was Zero’s parool. Dat had hij vroeger op zijn oude school altijd gedaan, dat had hij hier gedaan, en dat zou hij ook blijven doen. Er was geen enkele reden daar verandering in te brengen. Niet in je eentje tenminste.

Maar ze waren wel hardnekkig hoor. Al meer dan eens hadden ze hem op het matje geroepen en aan hem zitten trekken, of er geen problemen waren of zo. Hij zou toch zeker wel problemen hebben, in zijn situatie? Dat was toch onvermijdelijk, zo alleen met zijn moeder, en dan nog wel in een stadswijk als deze als je van het platteland kwam, en met zo’n laag inkomen en zo’n hoge huur, en zo totaal zonder familie in de buurt en zonder vrienden? Ja toch? Nee dus.

Ik heb me nooit laten kennen, dacht Zero. Met mij, met thuis, daar hebben ze geen reet mee te maken. Zij niet en niemand niet. Ik hoef me geen zorgen te maken. Ze kunnen niets van me weten. En dat moet zo blijven ook.

*

Zero’s blik viel weer op zijn horloge. Alweer een half uur voorbij. Dat ging wel lekker zo. Als hij in het zelfde tempo doorging, had hij over een uurtje of vier vijf in ieder geval alle onderwerpen grondig doorgenomen. Daarmee voldeed hij dan ruimschoots aan de opdracht van de leraar die hem met deze schrijfopdracht had opgezadeld, want die beweerde altijd dat je altijd heel goed moest nadenken voor je een keuze maakte.

Maar plotseling betrok Zero’s gezicht, toen hij zich realiseerde dat hij op die manier lijnrecht tegen de regels van Dr. Brains indruiste. Brains beweerde immers altijd dat je niet moest denken, maar moest doen wat je gezegd werd. Ho ho, dacht Zero, hier klopt iets niet. Want tegelijkertijd deed hij, door goed over de onderwerpen na te denken, wel degelijk wat hem gezegd werd. Rara, hoe kon dit? Hoe was dit met elkaar te rijmen? Omdat hij hier niet zo snel uitkwam, besloot Zero maar liever snel partij te kiezen voor Dr. Brains en niet langer na te denken.

Snel ging hij over naar onderwerp 2: Heeft de school nog toekomst? Onmiddellijk, welhaast onvermijdelijk bij zo’n vraag, vergat Zero zijn goede voornemens weer. School, dacht hij, daar heb ik vanavond al genoeg tijd mee verprutst, en niet alleen vanavond. Desondanks raceten zijn ogen door de obligate toelichting heen, waarin het ene cliché aan het andere was geregen. In een paar woorden werd de hele middenschoolkwestie opgerakeld, waarbij niet onvermeld werd gelaten dat hun eigen school (als één der eerste experimenten in het land) daarbij een belangrijke voortrekkersrol had gespeeld, terwijl even verderop zelfs niet was teruggedeinsd voor de formulering: “leren om te leven, of leven om te leren?” En kijk, daar had je het toverwoord open ook, dat kon niet missen natuurlijk.

Open Scholengemeenschap heette dat hier. Nou, open was het zeker. Alles en iedereen kon er terecht. En daar scheen de school nog trots op te wezen ook. Het was er een behoorlijk allegaartje, om niet te zeggen rotzooitje. De helft van de leerlingen bestond uit buitenlanders, en meer dan de helft uit kleurlingen. Die vormden verschillende gesloten groepen, met hun eigen gewoonten en allerlei soorten eigen koeterwaals, waar je van z’n leven niet tussen kwam. Hoe opener de school, hoe geslotener de verschillende clans, leek het wel.

Zero wist nog maar al te goed, hoe vreemd hij in het begin tegen al die rare snoeshanen had aangekeken. Op zijn oude school was dat allemaal heel anders geweest; daar was zelfs nauwelijks iets te merken geweest van de stroom Surinamers die hier waren aangespoeld na de onafhankelijkheid van de voormalige kolonie. De enige opvallende buitenlanders in die omgeving waren een paar verdwaalde Indo’s, die al sinds jaar en dag niet meer als buitenlanders gezien werden, en verder had je hier en daar een paar gastarbeiders die wel slecht Nederlands spraken maar waar verder niemand last van had. En niet te vergeten nog de grote glimlachende familie van het Chinese restaurant, waar hij een enkele keer bami of nasi haalde als zijn moeder geen tijd had om te koken en je eens wat anders wilde dan friet met kroketten of hamburger. Het was destijds niet eens bij Zero opgekomen, deze mensen in verband te brengen met de zogenaamde culturele minderheden waarover op tv en in de krant zo veel te doen was.

Maar in de nieuwe wijk, en vooral op z’n nieuwe school, was dat wel anders geworden. Hier vormden de minderheden de meerderheid, schatte hij zo. Als hij eerlijk was, moest hij trouwens toegeven dat hij nog steeds niet helemaal aan die vreemde gasten gewend was. Hij was wel niet direct bang voor ze, maar toch. Zodra hij in hun nabijheid verkeerde en vooral als hij in z’n eentje een hele groep tegelijk tegenkwam, voelde hij zich onzeker en niet op z’n gemak. Hij had ook niet echt een hekel aan ze – lang niet zo erg tenminste als sommige andere leden van zijn groep – maar hij was het toch wel eens met de stelling dat die gasten hier niet thuishoorden. Als ze teruggingen naar waar ze vandaan kwamen, zou het op school ook vast weer een stuk normaler worden. Maar op het zelfde moment twijfelde Zero meteen al weer aan deze verwachting, want goed beschouwd was het met de meeste van zijn blanke klasgenoten geen haar beter. Eigenlijk waren dat net zo goed vreemdelingen voor hem, want ook zij spraken een andere taal. En ze hadden niet alleen een andere uitspraak, ze hadden ook heel andere gewoonten en andere kleding, andere muziek en andere interesses, áls ze die al hadden, afgezien van zuipen en roken. Onuitstaanbaar volk kortom, waaraan hij behoorlijk de pest had gekregen.

Vooral de meiden deugden voor geen cent, die waren hier nog een graadje erger dan de jongens. De jongens hadden hem alleen maar gewoon links laten liggen, maar die rotgrieten waren daar natuurlijk weer niet tevreden mee, die moesten zonodig van die lullige opmerkingen over hem maken en hij verdacht ze er nog steeds van dat ze hem stiekem in hun groepjes stonden uit te lachen.  Vooral dat stomme gegrinnik, dat geheimzinnige geginnegap en dat hysterische gegiechel van ze kon hij niet uitstaan. Als het daar nou maar bij was gebleven, zou er niks aan de hand zijn geweest.

Zero kreeg nog steeds bijna een rood hoofd als hij aan het voorval met de gympen moest denken, een gebeurtenis die hij het liefst volledig uit zijn geheugen had willen wissen. Maar het leek wel alsof de duvel ermee speelde, want telkens weer slaagde de beschamende scène erin zich bij hem naar boven te dringen. Zo ook nu. Plotseling stond het hele gebeuren weer glashelder en onverdringbaar voor zijn geest, en pijnlijk precies voelde hij weer de zelfde schaamte van toen. Na een paar maanden de kat uit de boom kijken, had Zero de stoute schoenen aangetrokken en was hij ook eens met gympen op school verschenen. Hij had gedacht dat het geen kwaad zou kunnen zich zo langzamerhand een heel klein beetje aan zijn nieuwe omgeving aan te passen. En daarom had hij bij de HEMA voor een tientje sportschoenen gekocht. Maar in plaats van de bedoelde onopvallende aanpassing aan de omgeving bleek hij juist enorm de aandacht te trekken, en wel op een buitengewoon onaangename manier. Die rotmeiden hadden zodra hij de klas binnenkwam eerst stomverbaasd naar zijn voeten gekeken en vervolgens allemaal tegelijk proestend hun hand voor de mond geslagen. Daarna hadden ze giechelend de koppen bij elkaar gestoken en waren ze in schaterlachten uitgebarsten. Ten slotte, toen de ergste lachkrampen waren weggeëbd, waren ze ertoe overgegaan alle anderen letterlijk op zijn schoenen te wijzen. Met z’n allen waren ze joelend in een kring om hem heen komen staan om hem onder hoongelach te bedelven.

Verkeerde merk. De vuile trutten. Zelfs nu, ruim een half jaar later, moest hij nog moeite doen om niet toe te geven aan de impuls iets kapot te willen maken. Toch vond Zero dat hij tevreden over zichzelf kon zijn. Want ondanks dat hij het liefst door de grond had wil zinken van schaamte en ondanks zijn behoefte zo hard en zo ver mogelijk weg te rennen, waardoor zijn nieuwe sportschoenen toch nog hun dienst konden bewijzen, was hij erin geslaagd geen spier te vertrekken, de storm uiterlijk onaangedaan over zich heen te laten gaan en ten slotte onverschillig te gaan zitten en zijn boeken uit te pakken, alsof er niets aan de hand was, waarna ze toch mooi waren afgedropen. En achteraf had Zero zelfs kunnen zwelgen in hun teleurstelling, die daarmee tot meer dan een pleister op de wonde uitgroeide. Succes, die lol had hij ze niet gegund.

Het was volkomen terecht dat hij meteen had besloten dan maar liever de stomvervelende idioot te blijven die hij voor ze was, alles beter dan ooit nog met hun stomme geintjes mee te moeten doen of met dat nog stommere geklets van ze mee te moeten kwaken. Pas na het akkefietje met de gympen hadden ze hem echt buitengesloten, ook de jongens, die daarmee gelijk door de mand gevallen waren. Die klootzakken liepen blind achter de meiden aan, in de hoop bij ze in een goed blaadje te komen, net slaafjes. Eigenlijk mocht hij blij zijn dat hij er zo achter was gekomen wat zijn klasgenoten waard waren, zo hield hij zich voor.

Achteraf gezien was het uitstekend dat hij niet meer toenaderingspogingen had gedaan; ze waren het absoluut niet waard geweest, geen van allen, dat bleek wel. En bovendien was nu wel duidelijk dat hij ze niet nodig had, niemand van dat hele zootje. Gelukkig had hij nu veel waardevoller gezelschap gevonden. Er was niemand op school, en waarschijnlijk op de hele wereld, die aan Dr. Brains en zijn trawanten kon tippen. Wie in zijn groep zat had helemaal niemand anders meer nodig. Even zonk Zero bijna gedachteloos weg in de euforische zekerheid binnenkort een onaantastbare positie in de groep te zullen innemen, na zijn officiële inhuldiging. Maar even snel verdween dit gevoel weer, toen het door hem heen schoot dat hij zijn toelating eerst nog wel moest verdienen. Door zich aan een zware beproeving te onderwerpen, door te tonen dat hij het waard was.

Ineens was Zero helemaal niet meer zo zeker van zichzelf, al was hij er nog steeds van overtuigd dat hij niemand meer echt nodig had. Wat er ook gebeurt, ik zal het wel rooien, dacht Zero, uiteindelijk heb ik me altijd al prima weten te redden, ook vroeger al. Zijn gedachten zwierven weg naar zijn vorige woonplaats, de kleine gemeenschap in het oosten des lands, waar hij geboren en getogen was.

Daar was alles heel anders geweest. Je had daar een gewoon huis om in te wonen, met een tuin en zo, in plaats van een balkon. Je had daar familie en ook al ging je daar niet veel mee om, toch kon je nog wel eens een praatje met ze maken als je zin had. Je had daar bossen om uren in te fietsen, niet van die miezerige vervuilde bosjes die hier tussen het beton geklemd waren. En daar was zijn moeder ook nog regelmatig thuis geweest.

De eerste de beste gedachte aan zijn moeder was voldoende om aan Zero’s gedroom een einde te maken en hem wreed wakker te schudden. Plotseling viel het hem op dat hij geen geluiden meer hoorde die op haar aanwezigheid duidden. Zou ze naar bed zijn, of zou ze weer zijn weggegaan? Ze zou wel slapen, besloot hij, anders had hij vast de deur wel gehoord. Die klemde en maakte altijd een behoorlijke herrie. Het duurde nog een hele tijd voor het tot hem doordrong wat er op het blaadje stond waar hij onafgebroken naar zat te staren.

Jezus Christus! Weer helemaal vergeten. Nog steeds dat opstel. Wat een ramp. Zero merkte dat hij moe werd, gaapte en keek op zijn horloge. Allemachtig, middernacht al. Waar was hij gebleven? Blijven steken bij onderwerp 2, realiseerde hij zich moedeloos. Hij had slaap. Het zou geen enkele zin hebben nog te proberen weer verder te gaan. En hij had er ook geen zin meer in, voor zijn part konden ze op school allemaal doodvallen. Dan maar geen opstel.

Zero stond op van zijn bureautje, strekte zijn stijve benen, kleedde zich uit en liet zich languit op bed vallen. Even later kroop hij onder de dekens. Hij had geen zin meer om zich te wassen of zijn tanden te poetsen. Dat schoot er wel vaker bij in de laatste tijd. Ondanks een lichte aandrang  kon hij het zelfs niet meer opbrengen om naar de WC te gaan.

Het is allemaal zo simpel, dacht Zero nog, voor hij zich omdraaide en vrijwel meteen insliep, ik ga morgen gewoon niet naar school. Laat ze maar eens bewijzen dat ik niet ziek was. En wat dan nog, een 1 meer of minder is ook geen ramp. Morgen kan ik mijn tijd beter besteden. Er zijn belangrijker examens op de wereld dan die van school.

Lees verder: Hoofdstuk 2 – Het oosten des lands