Door Joop Heij
Hoofdstuk 5 – De ontmoeting
Het was op een donderdagavond – nog vroeg genoeg om de relatieve drukte van de wekelijkse koopavond op z’n eind te zien lopen – dat Peter zich naar een plek begaf die hij hartgrondig minachtte en die hij dus altijd zorgvuldig had gemeden. Tussen het onder de parkeergarage gelegen winkelcentrum en het metrostation stond een soort houten keet, die als jeugdhonk of jeugdsociëteit of zoiets moest dienen, en die was opgeschilderd in wanhopig vrolijke kleuren, kleuren die er niet in slaagden de omgeving op te fleuren maar juist nog desolater maakten.
Zowel het metrostation als het winkelcentrum luisterden naar dezelfde naam, uiteraard beginnend met een K zoals alle gebouwen in dit stuk van het stadsdeel. Verderop had je bijvoorbeeld de G- en de L-wijk; dat moest het zogenaamd makkelijker maken voor al die mensen die hier bij bosjes de weg kwijt dreigden te raken. Iedere wijk was opgebouwd uit slingerende clusters woongebouwen, die gegroepeerd waren rond een metrostation en die dus allemaal met dezelfde letter begonnen als het station. Al kort na hun vestiging in dit stadsdeel was Peter begonnen met zijn omdopingsproces, waarbij hij de wijken van beter passende namen voorzag. Voor dit stukje van de openbare ruimte had hij gekozen voor de verheffende naam Kelderrat. Rond dit metrostation lagen onder andere de complexen Kakkestein, Kotsfort, Kleerebeek, Kankerhof en Klotenhoef (waar hij zelf woonde). In de aangrenzende G-wijk lagen gebouwen als Goorhoven, Gluipering, Gluurder, Gekkenberg en Geilhoeve. De eveneens aangrenzende L-wijk en de wat verder weg gelegen wijken waren van een soortgelijke betiteling voorzien.
Het jeugdhonk waar hij nu voor stond, droeg de zelfde naam als station en winkelcentrum, maar dan had men er in overeenstemming met de verf optimistisch het woordje Bont aan toegevoegd. Maar omdat het zo ontstane ‘Bonte Kelderrat’ hem niet beviel, had Peter er eerst nog ‘Bonte Rattenkelder’ van gemaakt, om ten slotte gemakshalve maar te kiezen voor de ‘Bonte Rat’. Weliswaar begon deze keet nu niet meer met een K, maar soms moest je concessies doen. Peter haatte de ‘Bonte Rat’ niet alleen omdat de keet er, zo opgeschilderd, belachelijk lullig uitzag, maar vooral ook vanwege de infantiele discomuziek die door de altijd openstaande deur naar buiten dreunde en om het bijpassende soort 13,- 14-jarige opgepoetste tieners die er in en uit liepen.
Zo’n clubhuis voor kleuters had hem natuurlijk niets te bieden, en juist om die reden besloot hij er die avond binnen te lopen, louter om zich om hen te kunnen vermaken. Succes gegarandeerd, dacht Peter, zeker wanneer hij daar zijn vertrouwde positie kon innemen om vanaf de achtergrond en vanuit de hoogte neer te kijken op de stupide activiteiten van de spelende tienertjes, geen echte mensen dus, zoals daar zijn: discodansen, flipperen, space-invaderen, pingpongen en rietjezuigend colazuipen.
Wie schetst Peters verbazing toen bleek dat er ook nog een groepje jongeren van een heel ander slag aanwezig was. Uiteraard was hij meteen terzijde gaan zitten. Maar zó dat hij een goed overzicht had over alles wat hier gebeurde. In één oogopslag had hij gezien dat er in deze gelegenheid, geheel overeenkomstig zijn verwachting, niets maar dan ook niets gebeurde wat ook maar enig belang zou kunnen hebben – ware het niet dat dat eigenaardige groepje daar aanwezig was.
De groep, louter jongens, allen blank (opmerkelijk in deze buurt), hield zich net als hijzelf duidelijk afzijdig van het standaardgebeuren in dit honk. De groep straalde geslotenheid uit. Peter keek naar ze, en bleef naar ze kijken. De anderen zag hij al niet meer. De groep had op hem een licht verwarrend effect, waarbij het aantrekkelijke het afstotelijke leek te overheersen, al was dit een beetje overdreven uitgedrukt. Het was wel een vreemd gezelschap: een groep individuen van ongeveer zijn eigen leeftijd die tegelijkertijd wél en níet bij elkaar leken te passen. Duidelijk was in ieder geval dat ze niet bij deze omgeving pasten. Duidelijk was ook dat ze een stuk interessanter waren dan de achterlijke kleuters waar hij eigenlijk voor gekomen was. Maar zouden zij hem ook het gezochte vrijblijvende vermaak kunnen opleveren?
Peter bleef kijken, kon zijn ogen nauwelijks van ze af houden. Hij besefte vaag dat er een uiterste wilsinspanning nodig was om het kijken zo onopvallend mogelijk te laten verlopen, en dat het moeilijk zou worden als waarnemer onopgemerkt en dus buiten schot te blijven. Maar deze missie was tot mislukken gedoemd en ten slotte verloor hij iedere voorzichtigheid uit het oog en sloeg het bonte gezelschap openlijk gade.
*
Het allereerste wat hem opviel was de hechte mengeling van duidelijkheid en onduidelijkheid binnen het gezelschap – een combinatie van tegenstrijdigheden die toch niet naliet een indruk van eenheid achter te laten. Zo op het oog was de ogenschijnlijk landerig samenklonterende groep een bijeengeraapt zootje. Er waren grote en kleine jongens bij, stille en drukke, onschuldig en gevaarlijk ogende, en anders dan bij jongensgroepen gebruikelijk was, varieerden de leeftijden nogal sterk. De jongste was misschien 13, de oudsten misschien 18 of 19, wie zou het zeggen? Wat betreft hun kleding was er geen één die overeenkomsten vertoonde met de ander, of het moest zijn dat ze allemaal afweken van de gangbare jeugdmode. Alleen dat al was iets dat hem verwonderde en hem als weldadig aandeed. Moest je dat eens vergelijken met dat walgelijke stelletje gasten aan de bar!
Ongemerkt was Peter in zijn beschouwingen overgegaan van wat hen onderling scheidde tot wat hen verbond. Ze schenen elkaar allemaal zeer goed te kennen, maakten althans een saamhorige indruk, zelfs zozeer dat je hier gerust mocht spreken van een gesloten kring. Er bestond geen enkel contact tussen de groep en de omgeving. Alleen onderling vond er verkeer plaats, zo stelde hij vast. Alle andere aanwezigen werden straal genegeerd, zelfs als er door iemand wat te drinken werd gehaald. Het leek wel of er in zo’n geval aan degene achter de bar een gunst verleend werd, of eigenlijk kon je beter spreken van een bevel dan van een bestelling. Het mankeerde er nog maar aan dat ze zich lieten bedienen. Alle groepsleden zaten genoeglijk met elkaar te kletsen en te dollen – nee, toch niet, er was er één die zich duidelijk afzijdig hield van de rest en een boek zat te lezen. Peter bekeek de jongen nauwkeuriger. Hij schatte hem op een jaar of achttien. Hoewel hij zat, was duidelijk te zien dat hij lang en mager was. Hij was geheel in het zwart gestoken: broek, hemd, kort jasje, schoenen, zelfs zijn sokken die tevoorschijn piepten. Het was een opvallende combinatie waaruit een doodsbleek gelaat oprees, met zeer kort gitzwart haar en een ziekenfondsbrilletje. Het gezicht keek zeer geleerd en leek, gezien de diepe frons op het voorhoofd, geheel verdiept in uitermate boeiende lectuur. Maar wat de meeste indruk op Peter maakte, was de manier waarop de jongen las. Telkens als het zwarte pak een bladzij uit had, werd deze eruit gescheurd, tot een prop verfrommeld en achteloos op de grond geworpen.
Peters ogen zwierven verder het gezelschap langs, om de jongens één voor één in zich op te nemen. Ineens viel het hem op dat ze allemaal, naast diverse glazen en flesjes, eenzelfde soort langwerpige plastic of metalen flacon voor zich op tafel hadden staan. De cilinders leken vrijwel identiek, afgezien van de kleur van de doppen. Spuitbussen, concludeerde Peter. Alleen voor het zwarte pak lag nog iets extra’s: een stapeltje boeken. Peters ogen waren automatisch teruggekeerd naar de bleke lezer in het zwart, die hij geboeid bleef gadeslaan. Blad na blad verdween op de grond. Rondom zijn stoel lag het bezaaid met proppen. Ongelofelijk, wat een tempo die er op nahield!
Onafgebroken rustten Peters ogen nu op het lezende gezicht, waarop niets van de inhoud te lezen stond. Dit stilleven te midden van de beweging eromheen, was voor Peter zo’n onbewogen beeld, een versteend symbool bijna, dat hij enorm schrok toen de ondoorgrondelijke ogen achter het brilletje even, heel even maar, naar hem werden opgeslagen. De schok die de betrapping teweeg bracht was voldoende om hem in een fractie van een seconde te laten terugvallen in zijn oude gewoonte. Dingen keken niet terug, maar mensen wel, realiseerde hij zich te laat, en vol spijt keek hij snel weg naar de anderen, naar de bar, naar de uitgang, naar alles wat redding brengen kon, maar het was te laat geweest om nog te kunnen ontsnappen. Uit zijn ooghoeken zag Peter hoe het zwarte pak zich kort tot de jongen aan zijn rechterkant richtte. Hij voelde dat ze het over hem hadden en wist dat zeker toen het zwarte pak een paar keer snel met zijn hoofd in zijn richting knikte. De andere jongen bekeek Peter nu ook en wendde zich vervolgens al even kort tot weer een andere jongen. Ook die keek nu in Peters richting, knikte en stond op. Nog voor hij zich in beweging had gezet, wist Peter dat de jongen naar hem toe zou komen. Paniek sloeg toe, hij zou zich moeten haasten om nog op tijd weg te kunnen komen. Maar er kon geen sprake meer zijn van ontsnappen aan de onvermijdelijke confrontatie. Hij bleek niet in staat een vin te verroeren, niet in staat de nederlaag van de vlucht te verkiezen boven de nederlaag van het nu niet meer te vermijden gevecht.
De jongen die naar hem toegestuurd was, bleef even voor zijn tafeltje staan en keek hem onderzoekend aan. Dan bracht hij de hem opgedragen boodschap over, op een volkomen vlakke toon, alsof het hem eigenlijk niet aanging, maar het was nu eenmaal zijn plicht: “Dr. Brains wil dat je bij ons komt zitten.”
Een ondeelbaar onderdeel van een seconde overwoog Peter om alsnog naar buiten te lopen, te doen alsof hij niets gehoord had, alsof hij maling aan ze had, maar even snel verwierp hij deze mogelijkheid weer. De aard van de mededeling, de achteloosheid ervan ook, maakte duidelijk dat er door de anderen niet eens rekening werd gehouden met de mogelijkheid dat hij de invitatie zou kunnen weigeren. Bovendien, wat kon hem hier gebeuren? Erg agressief leken ze niet, en wie weet leverde het hem wat afleiding op de komende tijd. Want daarvoor was hij hier ten slotte naar toe gekomen, bedacht Peter, terwijl hij achter de jongen aan liep naar de kring, waar intussen bereidwillig een stoel voor hem werd vrij gemaakt. “Ga zitten” zei de jongen rechts naast het zwarte pak , “we willen je een paar vragen stellen”.
Weer die zelfde vanzelfsprekendheid, terwijl hij toch net zo goed hier tegenin zou kunnen gaan, zou kunnen protesteren en bijvoorbeeld zou kunnen zeggen dat alles goed en wel was, maar dat hij misschien beter zelf die vragen aan hén kon stellen. Peter verzette zich echter niet, besloot de kat uit de boom te kijken, accepteerde zwijgend de stoel en gaf met een knikje aan in te stemmen met de gevolgde procedure. Het zwarte pak, dat na zijn kortstondige bemoeienis met het groepsgebeuren zijn leesactiviteiten had hervat, klapte nu eindelijk zijn boek dicht en bestudeerde hem peinzend. Na een korte zijdelingse blik op het zwarte pak vervolgde de woordvoerder zijn toespraak.
“Wij hebben gemerkt hoe je naar ons keek en wij menen daaruit te mogen afleiden dat je belangstelling hebt. Welnu, het is heel misschien mogelijk om iets voor je te betekenen, maar daarvoor moeten we eerst het een en ander van je weten. Als je met ons mee wil doen, zul je ons je wil duidelijk moeten tonen en ons daarvan ook voldoende bewijzen moeten leveren. Je begint met antwoorden. Als wij zijn uitgevraagd, en als blijkt dat wij daarna nog met jou door willen gaan, dan kun je zelf eventueel nog wat vragen stellen, indien nodig. Akkoord?”.
Peter besloot dat het geen kwaad kon aan dit verhoor mee te werken. Hij begon zelfs nieuwsgierig te worden. Tenslotte kon hij altijd zelf bepalen wat hij wel en wat hij niet wenste te antwoorden, nietwaar. Want wie zou moeten controleren of hij meende wat hij zei?
“OK, daar gaat-ie dan. Heb je vrienden? Hou je van je ouders, je familie? Vind je het leuk thuis? Heb je veel geld? Interesseer je je voor sport? Voor hobbies? Voor uitgaan? Voor disco? (Dit met een verachtelijk knikje in de richting van de bar). Voor mode? Voor politiek? Kijk je wel eens TV? (OK, soms). Ga je wel eens naar de film? Vermaak je je een beetje af en toe? Vind je het prettig op school? Bevalt je de buurt waarin we wonen? Kom je wel eens in de stad? Ben je wel eens verliefd?”
Met stomme en nog stijgende verbazing hoorde Peter al deze vragen aan. Op de TV na, moest hij alle vragen zonder enige aarzeling ontkennend beantwoorden. Naar zijn gevoel hadden de vragen niet preciezer to the point kunnen zijn. Hoe wisten ze dit alles in godsnaam? Hoe was het mogelijk dat dit zo plotseling, zo automatisch, zo zonder enig voorafgaand overleg of nadere kennismaking, kon gebeuren? De woordvoerder keek met een ironisch glimlachje naar Peters verbijsterde gezicht, dat hij (shit) niet in de vereiste plooi had weten te houden, en knikte hem goedkeurend toe.
“Je hoeft niet zo verbaasd te zijn. Wij weten meer dan je denkt. Wij zijn overigens bijzonder tevreden met je antwoorden, die we al kennen, ook al heb je dan nog niks gezegd. Want je wou toch niet ontkennen dat er geen enkel ja tussen zit? We hadden eigenlijk ook niets anders verwacht, we herkenden je onmiddellijk. Wij zijn zelf ook zo. Daarom zijn we nu bereid om te proberen met je samen te werken. Als je dat ook wil en de proeftijd goed doorstaat, kun je worden toegelaten. Als je zin hebt kun je nu vragen stellen, maar je moet er op rekenen dat je alleen een bevredigend antwoord kunt krijgen door in de groep mee te draaien en te doen wat er van je verlangd wordt, en verder …” Op het moment dat het zwarte pak hem in de rede viel hield de woordvoerder abrupt zijn mond.
“Hoe heet jij, kandidaat?”
“Ik heet Peter” zei Peter, “en jij?”
Het zwarte pak negeerde de tegenvraag en voegde hem een mededeling toe die geen tegenspraak leek te dulden.
“Vergeet die naam!” beval hij, “jij heet voortaan Zero, tot je een andere naam verdient. Wij beginnen hier allemaal helemaal onderaan, als Zero dus.”
En op Peters niet-begrijpende gezichtsuitdrukking voegde hij er als uitleg nog aan toe: “Of achteraan, zoals je aanstonds duidelijk zal worden.”
“Wel Zero, je hebt het gehoord” zei de woordvoerder, toen het zwarte pak niet nog meer noten op zijn zang bleek te hebben, “Zo gaat dat hier. Maar we zullen ons nu even aan je voorstellen, en daarna heb je recht op wat aanvullende informatie.”
In tegenstelling tot wat Peter verwacht had werd er verder voorlopig niets gezegd maar slechts gehandeld. Er voltrok zich nu iets wat je het beste als een ceremonie kon betitelen; het ging er tenminste relatief plechtig aan toe en het leek hem duidelijk dat dit ritueel zich wel vaker afspeelde. Eén voor één stonden de groepsleden op, pakten hun spuitbus van tafel, wandelden doodgemoedereerd naar de dichtstbijzijnde muur, en spoten hun namen op een nog blanco stuk. In meer of minder fraaie hanepoten, in meer of minder schreeuwende kleuren, en meer of minder kunstzinnig uitgevoerd, voerden de leden hun schrijfact op. Peter las achtereenvolgens een aantal graffiti-achtige namen, waarvan sommige hem vertrouwd voorkwamen.
Dr. Junk. Dr. Idiot. Dr. Hate. Dr. Giggle. Dr. Fuck. Dr. Evil. Dr. Danger.
Als één na laatste trad de woordvoerder op de muur toe en spoot Dr. Call bovenaan de lijst. Ze waren van onder af aan begonnen, en nu zag Peter dat er systeem in zat. Zelf zou hij dus helemaal onderaan komen, als hij mee had mogen doen, maar daar was eigenlijk geen plaats meer. Bovenaan was nog plaats genoeg. Het zwarte pak nam er ruimschoots de tijd voor om tergend traag de vereiste handelingen te verrichten voor het opvullen van die ruimte. Hij deed dit met een opvallend fraai gestileerd teken, dat Peter moeiteloos ontcijferde als Dr. Brains.
Nog steeds was er bovenaan ruimte over en Peter vroeg zich af wie er aan het gezelschap ontbrak. Na enige aarzeling waagde hij het dan ook te vragen: “En wie is dan wel Dr. A? Anonymous misschien?”
Dr. Brains, die hierbij wederom en passant Dr. Call de mond snoerde, diende hem onmiddellijk zelf van repliek.
“Geen grapjes, Zero! A is de eerste en de hoogste. Zolang wij niet compleet zijn, zijn wij niet volmaakt. En zólang verdienen wij geen A. Wij kunnen slechts naar volmaaktheid streven door te handelen. Act, Action, Attack, je mag er zelf nog meer bedenken. In onze daden benaderen wij de A-status. Hoe perfecter de daad, hoe sterker de kans op een tijdelijke transformatie of transcendentie. Maar toch mooi dat je het meteen begrepen had. De rest zal Dr. Call je uitleggen, daar is hij voor.”
Dr. Brains ging zitten en nam zijn boek weer ter hand om het scheurlezen te hervatten. Aan niets was te merken of hij de nu volgende instructie volgde of niet. Dankbaar hervatte Dr. Call de uiteenzetting.
“Goed. Uit je reactie kunnen we afleiden dat je al aardig begrepen hebt hoe de zaak in elkaar steekt. Ik ga er dus van uit dat ik de uitleg summier kan houden. Het gaat ons ten slotte niet om het woord – al ben ik daar zelf dol op, zoals je wel aan mijn functie merkt – maar om de daad die er door be-tekend wordt. Onze groep is dus een Actie-groep – en dan niet in de betekenis die je misschien al kent uit de buitenparlementaire politiek, om locaal of nationaal je zin door te drijven of zo, nee, het is een Actie-groep in de zin van zingeving aan ons bestaan. Het is onze leefwijze, als groep zijn wij de Actie: pas door het uitvoeren van een daad, en daarin te streven naar absolute perfectie, krijgt ons leven zin. Wij kunnen niet alles, maar wij kunnen wel één ding heel goed, als wij ons daarop concentreren. Door nu allemaal specialist te zijn op één gebied – vandaar onze titel -, en door ons te verenigen, krijgen wij een hogere zin dan wij ooit als individu alleen, als louter voor zichzelf strijdende persoon, zouden kunnen bereiken. En let nu goed op, want het is heel belangrijk dat je inziet dat je als beperkte eenling niets bent, dat je pas in de gemeenschap van gelijkgezinden je zin vindt, die dus in ons geval een Actie-gemeenschap is, een Actie-groep – of eigenlijk noemen we onszelf liever een keurtroep. Wat gewoonlijk onder gemeenschap verstaan wordt – en dan meestal maatschappij genoemd wordt – is niets, dat heb je zelf al wel gemerkt, daarom ben je ook hier. Die gemeenschap is verwaterd en verworden, ontaard zou je ook kunnen zeggen, gedegenereerd tot een stelletje gemakzuchtige slappelingen, in de watten gelegd door onze zogenaamde welvaartsstaat. Afijn je hebt zelf genoeg om je heen gekeken om te kunnen zien hoe het ermee staat. Wij weten ons nu vereend in een verachting van de bestaande orde, die geen orde is maar chaos. Wij vormen een voorhoede, een elite die strijdt voor een nieuwe orde, waarin plaats zal zijn voor de nieuwe mens. Voorlopers van die nieuwe mens zijn wij. Eén van onze basis-inzichten is, dat het nieuwe alleen mogelijk is door het oude te vernietigen. Dat doen wij dus. Maar dan niet zomaar, blindelings, als bij het ondoordachte vandalisme, waar je hier overal om je heen de sporen van ziet, nee, wij vernietigen met overleg, met vooropgezet plan, met perfectie, met artisticiteit ook. Wij scheppen geen vreugde in de vernietiging als zodanig, wij doen dit uit noodzaak en dat voelen wij als een ideaal – zeg maar afbraak als opbouw. Wel scheppen wij vreugde in de uitoefening van onze daad, die een goede daad is, voor een goed doel, wat natuurlijk iets heel anders is dan wat nu onder een goed doel verstaan wordt. In dit proces nu, hebben wij allen onze functie, als lid van de groep. Bij je functie, die verbonden is aan je aanleg, en aan je specialiteit, hoort je naam, die ook je plaats aangeeft. Je had al begrepen dat een groep alfabetisch is opgebouwd. Dit moet omdat de groep gezien het alomvattende doel ook een symboolfunctie heeft, een alpha tot omega als het ware, maar met dit verschil dat de groep al vol is bij 24 leden en niet 26, want de eerste en de laatste letter zijn niet beschikbaar, zoals je begrijpt. Dr. Brains heeft je net al uitgelegd waarom de A niet beschikbaar is, en een nieuw lid is nu eenmaal altijd Zero, tot hij zijn Actie-naam verdiend heeft. Daarna komt er een nieuwe groep, enzovoorts enzoverder, totdat er genoeg groepen zijn om de oude orde geheel door de nieuwe te vervangen. Besef wel dat je een uitverkorene bent door met ons mee te doen, want wij zijn de allereerste groep, al hebben we wel verdienstelijke voorgangers gehad en lopen er elders gasten rond met vergelijkbare plannen, maar die verkeren nog in het oprichtingsstadium. Goed, jij wordt, als je tenminste wordt toegelaten, ons tiende lid. Je kunt zelf uitrekenen onder welke letter, en mooier kan het eigenlijk niet, want je staat dan meteen symbool voor de wijk waarin je woont! Maar voorlopig heet je en ben je dus Zero, wat nog niets is, maar toch al iets meer dan niets. Pas op, geen Dr. Zero dus! Die titel mag je nooit gebruiken! Je titel verdien je pas door voor het examen, de eindproef, te slagen. De naam die je krijgt weten wij ook nog niet, die moet ontstaan, of liever gezegd groeien, uit je proeftijd. Hoe die naam ook wordt, het zal in ieder geval een erenaam zijn, die je functie, je plaats en je titel vastlegt. Onthoud ten slotte dat je niet voor jezelf werkt, maar voor de groep, en dat je pas daardoor voor jezelf kunt werken. Verlies nooit het doel van de groep uit het oog, want dat is ook jouw doel. En het doel van de groep vindt zijn verwezenlijking in het functioneren ervan, waarvoor jij op jouw beurt onmisbaar bent. Voor de rest valt er over de praktijk niet veel te zeggen, die moet je meemaken om het te begrijpen. Wel ….. dit moet voorlopig voldoende zijn. Je hebt nu stof genoeg om over na te denken. Overigens kun je dat nadenken later gerust achterwege laten, want daar hebben we al iemand voor, maar wij eisen van onze kandidaten voor het intreden in de groep, wel altijd eerst een bewuste keuze”.
Dr. Call zweeg voldaan over zijn eigen redevoering en keek schuin naar het zwarte pak naast hem, alsof hij vond dat hij een pluim verdiend had. Die liet ook niet lang op zich wachten.
“Héél goed, Dr. Call”, zei Dr. Brains, “je begint het al aardig te leren”.
Hierna hervatte Dr. Brains definitief zijn lees- en scheurwerk en liet zich daar onder geen beding meer van afbrengen.
Peter maakte nog een praatje met deze en gene, en iedereen bleek zeer bereidwillig in het afleggen van verklaringen, vooral over de implicaties betreffende hun eigen naam, wat natuurlijk grotendeels overbodig was, omdat Peter het meeste zelf ook wel kon bedenken. De denk- en werkwijze van de meesten was dan ook wel erg doorzichtig en kwam meestal neer op een totale identificatie met (of moest je zeggen fixatie op) hun eigen voorletter.
Zo bleek Dr. Call alle contacts te verzorgen; was Dr. Danger dol op deadly doses drinks&drugs; vertrouwde Dr. Evil hem toe dat hij eigenlijk liever Dr. Devil had geheten, maar ja de D was al weg; deed Dr. Fuck het echt alleen maar met fucking females; leek Dr. Giggle altijd grijnzend, grollend en giechelend zijn games te spelen; verdacht Peter Dr. Hate ervan eigenlijk Harm te heten, want dat was nou precies wat hij anderen het liefste aandeed; was het Dr. Idiot die te stom was voor iets anders en dus altijd als loopjongen werd gebruikt (hij was dus ook degene die op Peter afgestuurd was met de invitation om er bij te komen zitten); en maakte Dr. Junk hem duidelijk dat diens leven zich bij voorkeur afspeelde in het spanningsveld tussen joint en jail.
En zelfs kreeg Peter te horen (maar dit fluisterend) dat Dr. Brains niet voor niets het begin van de groep vormde en altijd zwart droeg. Maar dat had dus ook bruin kunnen zijn, dacht Peter.
Hoe oppervlakkig en kinderachtig Peter de meeste praatjes ook vond, toch kon hij niet ontkennen dat hij zich in deze groep al redelijk snel thuis voelde en dat ze hem buitengewoon amuseerden. Hij besloot dan ook onmiddellijk op hun uitnodiging in te gaan om te starten met zijn proeftijd en precies over een week op deze zelfde plaats te verschijnen, maar dan een paar uur eerder. En denk erom, spuitbus meenemen. Hij kreeg dus een week om na te denken of dit was wat hij wilde.
*
De ontmoeting met het doktersgenootschap liet Peter die week geen moment meer los. Hoe meer hij er over nadacht, des te meer bezwaren meende hij tegenover bepaalde aspecten te moeten koesteren, maar tegelijkertijd raakte hij ook steeds meer gefascineerd door het bestaan van de groep. En hij was niet te beroerd om zichzelf te bekennen dat het vooral de bleke drager van het zwarte pak met zijn ziekenfondsbrilletje was die een enorme indruk op hem maakte. Sterker nog, dat hij eigenlijk voor geen goud een nadere kennismaking met Dr. Brains en zijn theorieën zou willen missen.
Uit louter nieuwsgierigheid naar wat de groep nu eigenlijk precies dééd, zou hij met ze in zee gaan, zo hield hij zichzelf voor. Het kon nooit kwaad zoiets eens een keertje mee te maken. En op grond van zijn dan opgedane ervaringen zou hij toch ook veel beter kunnen bepalen of hij werkelijk iets met ze te maken wilde hebben.
Lees verder: Hoofdstuk 6 – De demonstraties