Perspectief – deel 1. De Projekt-ontwikkelaar – 11. De kater 2

Door Joop Heij

Hoofdstuk 11: De kater 2

Harmen kon zich de volgende dag pas met de grootste moeite bijeenrapen en bleef nog lange tijd in de duisternis tasten. Zo kon hij zich bijvoorbeeld niet precies meer herinneren wat er allemaal gebeurd was. De betrapping ja, en de daarop volgende woede ja, die stonden hem nog helder voor de geest. Maar wat bleef hangen was een gevoel van wanhoop en vertwijfeling, een toestand die een hele week aanhield. Voor Harmen was dit een ongekend lange periode voor het verwerken van tegenslagen. Echte tegenslag, afgezien van zijn door hem onverwachte ontslag bij de Amerikanen, had hij nog nooit gehad, en als er eens een akkefietje optrad waarbij het tegenzat dan was een uurtje of hooguit een dagje slecht humeur wel het maximum.

Het moeilijke aan deze kruisweg, aan deze verplichting tot zelfrechtvaardiging, was de botsing van innerlijke tegenstrijdigheden die het zo lastig maakte om zijn onwankelbare zelfvertrouwen op een voor hem zelf aanvaardbare manier te herstellen. Hij was er bijvoorbeeld dan wel van overtuigd dat hij het theoretisch volledig bij het rechte eind had en dat zijn benadering van het Projekt ook nu niets aan waarde en perspectief had ingeboet, maar hij wist niet wat hij aanmoest met de begeleidende verschijnselen van de nederlaag op alle fronten, terwijl hij toch altijd (nou vooruit, bijna altijd) gewend was geweest moeiteloos te zegevieren, áls hij zich tenminste ergens helemaal voor inzette. Had hij zich misschien niet voldoende voor deze zaak ingespannen, was het toch niet helemaal 100 procent geweest, gezien het feit dat het hem niet gelukt was deze toch zo eenvoudig ogende paleisrevolutie even achteloos uit de mouw te schudden? Om de waarheid te zeggen, hij had de grootste moeite van zichzelf te accepteren dat hij überhaupt in een voornemen gefaald had, zelfs als was dit in een voor hem nóg zo onbeduidende zaak. Hij vond het een onvergeeflijk idee dat hij er deze keer niet in geslaagd was iedereen naar zijn hand te zetten, terwijl hij toch altijd moeiteloos mensen had weten te kneden als was. Goed, dat lag dan waarschijnlijk voornamelijk aan het feit dat hij hier met totaal onhandelbare, onbetrouwbare en ongrijpbare sujetten van doen had, maar toch was het een verontrustend teken dat hij dit niet onmiddellijk als zodanig herkend had en op de juiste waarde had weten te schatten. Nee, het was duidelijk, hij had hiermee (met iets totaal onbelangrijks nog wel!) wel degelijk zijn gezicht verloren, en dat was voor hem een uiterst pijnlijke ervaring. Maar er was meer, meer dan hem lief was te erkennen, maar waar hij toch doorheen moest om er ooit weer boven te kunnen staan. Hij had niet alleen zijn gezicht verloren maar ook zijn vriendin. En dat op een manier en aan een persoon (die die betiteling niet eens waardig was) dat er dubbel afbreuk werd gepleegd aan zijn persoonlijkheid. Schande en schaamte overmanden hem steeds weer als hij de precieze gebeurtenissen van de vorige avond trachtte te reconstrueren. Hoe was het mogelijk dat hij zich door de loutere aanblik van het verstrengelde tweetal zo op stang had laten jagen dat hij uiteindelijk iedere zelfbeheersing verloor? Paniek beving hem bij de herinnering dat hij, op het moment dat het er het meest op aankwam koelbloedig te blijven, letterlijk in zijn broek had gedaan. Hadden ze bij de schermutseling, hadden zij die dicht bij hem stonden of hem vasthielden, had íemand van de omstanders misschien nattigheid gevoeld of geroken? Hij had zich nooit, maar dan ook nooit, tot geweld mogen laten verleiden, nóóit!

Maar toen het schaamrood op zijn kaken onverdraaglijk was geworden en hij voelde niet verder te kunnen leven als hij inderdaad was zoals hij vreesde te zijn, bestreed hij deze emotie onmiddellijk door zich voor te houden dat men hem dit alles niet voor de volle honderd procent mocht kwalijk nemen. Want was hij daar bij die zogenaamde studiedagen niet tot het uiterste getergd, misleid, geprovoceerd en tegengewerkt? En was niet door iedereen zonder uitzondering tegen hem samengespannen, in een vuige samenzwering die in scène gezet was met maar één doel: hem kapot te krijgen? En was hij ook niet volslagen dronken geweest, wat toch wel een beetje als een excuus mocht geleden, OK, een zwak excuus, dat wist hij ook wel, maar dat maakte het toch verklaarbaar waarom hij zo stupide gereageerd had? Was het niet zó dat hij uiteindelijk alleen maar op díe manier kón reageren als je ervan uitging dat hij een normaal mens was, dat niets menselijks hem vreemd was? Was dti, als je het goed beschouwde, voor de vijand niet de beste manier om je trekken thuis te krijgen, of, anders gezegd, was hij, Harmen, wellicht niemand anders dan de wrekende engel die de zondaren hun gerechte straf liet ondergaan? Was het niet gewoon allemaal botweg hun eigen schuld en verdiende loon? Als je het zo beschouwde was zijn optreden nog helemaal zo gek niet geweest; dan hadden ze, zou je kunnen zeggen, met vuur gespeeld en krachten over zich afgeroepen waar ze qua reikwijdte en uitwerking niet het flauwste vermoeden van hadden!

*

Het spreekt voor zich dat Harmen een dergelijke visie op het recente verleden een stuk aangenamer voorkwam dan die waarbij het boetekleed om zijn eigen schouders zou blijven hangen. Maar helaas, steeds als hij dacht zichzelf en zijn gedachten en ideeën weer onder controle te hebben, volgde er een terugval in hopeloze twijfels en verschenen er hartverscheurende beelden voor zijn innerlijk oog, die hij maar niet uit zijn kop kon verbannen. Ook schrikte hij ’s nacht soms badend in het zweet op uit afgrijselijke dromen waarin hij voor volle zalen op preekgestoelten staand plotseling de draad van zijn zo overtuigende verhaal kwijtraakte en hij machteloos en bevend van angst moest toezien hoe zijn lichaamssappen zich een uitweg baanden en hele watervallen zich klaterend vanaf het podium in de verbijsterde zaal stortten, terwijl al die priemende ogen op hem gericht bleven en toekeken hoe bruine drab zich aan alle kanten uit zijn peperdure kostuum perste en zijn smetteloos witte overhemd bevlekte.

Dan wist hij dat hij voorgoed verloren was, tenzij hij een absolute daad van vergelding zou weten te stellen die superieur genoeg was om de schaamte te neutraliseren en de schande uit te wissen. Het vinden van die oplossing, althans het kiemen van het zaad der vergeldingsideeën, zou een hele week op zich laten wachten. Daarna, in de betere conditie van het herwonnen zelfvertrouwen, was het nog slechts een kwestie van even doordenken, van het tot ontluiking brengen van de bloem der wrake.

Lees verder: Hoofdstuk 12 – Zwartboek