Perspectief – deel 1. De Projekt-ontwikkelaar – 4. Reddende engel

Door Joop Heij

Hoofdstuk 4: Reddende engel

En er was Ada.

Ada was de ideale secretaresse, de op handen gedragen rechterhand, de perfecte kameraad die overal voor in was, zich waanzinnig goed kleedde en verzorgde, de oogappel van de baas en de oogstreling van de concurrentie of de partners, ze was van de ideale leeftijd (achter in de twintig, dus niet meer piep maar toch nog fris) en de ideale maten en afmetingen, bovendien intelligent en goed gebekt in vijf talen, en ook nog vrolijk, gedistingeerd en een hele boel meer. En ze was willig, dus wat wil je nog meer. Vanaf de eerste seconde van haar indiensttreding bij het bedrijf had ze Harmen onweerstaanbaar aangetrokken. We kunnen rustig zeggen dat hij gebiologeerd was door haar, wat natuurlijk vanzelfsprekend genoemd kan worden, want we moeten vooral niet vergeten dat Harmen toen veertig jaar oud was, dat hij al een jaar of tien getrouwd was, en dat – en dit is beslissend – zijn vrouw ongeveer even oud was als hijzelf. En hoe zou een man die zijn leven steeds veranderd, vernieuwd en verbeterd ziet worden, zich op den duur met iets tevreden kunnen blijven stellen dat onveranderd, verouderd en dus verslechterd was? Ook Ada was getrouwd, maar van haar echtgenoot kon men moeilijk beweren dat hij net zo succesvol was als Harmen, al was hij wel ongeveer van de zelfde leeftijd. Deze echtgenoot was lange tijd een belofte geweest en aangezien Ada gevoelig was voor succesvolle mannen was ze met hem getrouwd in de stellige verwachting dat hij er wel zou komen. Nu Ada’s echtgenoot zijn belofte niet had kunnen waarmaken, en er weinig kans op was dat hem dit in de nabije toekomst alsnog zou lukken, aarzelde ze geen moment toe te happen op het moment dat het vette brok aas in de vorm van haar baas voor haar neus hing. Al spoedig deelden ze dus naast de snoepreisjes en hun jachtige leven ook diverse appartementen en de daarin staande bedden. Thuis lieten ze zich nauwelijks meer zien, en al kwam het daardoor natuurlijk frequent tot echtelijke uitbarstingen, op de één of andere manier leken de bedrogenen zich bij de gang van zaken neer te leggen, want geen van beide partijen ondernam officiële stappen om tot echtscheiding over te gaan, althans voorlopig niet. Misschien hadden ze nog wel hoop dat alles uiteindelijk zou goedkomen, of dachten ze dat er op den duur meer geld uit de situatie te slepen viel, wie zal het zeggen…

*

Het is waarschijnlijk dat deze affaire meer aandacht, energie en, vooruit, ook gevoel van Harmen had opgeslokt dan goed voor hem was en dan hij had mogen toestaan. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de veranderingen in zijn privéleven (dat volledig met zijn zakenleven verstrengeld was geraakt) hem misschien wel gedeeltelijk blind hadden gemaakt voor de op handen zijnde veranderingen in de wereld om hem heen. Feit is dat de werkelijkheid hem een loer draaide die hem grotendeels ontging. Tot nog toe is er hoog opgegeven van Harmen Grootziens feeling, zesde zintuig, derde oog, talent, fijne neus en vingertoppengevoel wat betreft het potentiële succes van vermarktbare producten.  Hoe is het dan in godsnaam mogelijk dat het geluk hierbij hem zo plotseling in de steek liet? Hoe komt het dan dat verkoop- en winstcijfers, kortom dat de hele markt waarin hij actief was, zo vreselijk kon kelderen?

Misschien is het nog het beste om de verklaring te zoeken in de richting van het ordinaire gegeven dat een ieder onontkoombaar een kind van zijn eigen tijd is en misschien zelfs wel het product ervan. Deze uitdrukking moet men letterlijk nemen, in die zin dat iemands persoonlijkheid (met al zijn hoop, dromen, intuïties, morele waarden en ga zo maar door) vooral in de jeugdjaren (althans tot een zekere leeftijd) min of meer wordt vastgelegd. Op die manier wordt het ook begrijpelijk en zinvol dat een iegelijk gedoemd is op den duur het veranderend tijdsgewricht niet meer te begrijpen en te waarderen, zodat men ten slotte het contact ermee dreigt te verliezen. “In mijn tijd was alles heel anders”, zal altijd een veelgehoorde kreet blijven, meestal gevolgd door een potje mopperen, vloeken, tieren, kankeren en ketteren, met als onvermijdelijk eindstadium: het moede hoofd in de schoot en het bijltje erbij neer gooien.

Nu wordt er wel eens gezegd dat de veranderingen tegenwoordig steeds sneller gaan. Er zijn zelfs boze tongen die beweren dat vrijwel alle veranderingsprocessen in de wereld exponentieel verlopen, hetgeen overigens niet te hopen is want dan zijn we er wellicht allemaal allang geweest nog voordat op het laatste nippertje een uitgever bereid zal zijn gevonden de publicatie van deze geschiedenis te verzorgen.

Hoe het ook zij, het staat vast dat Harmen Grootzien is opgegroeid en gevormd in een tijdperk van ongebreidelde expansie, van bouwen en ontwikkelen, van de jacht op mooier, groter, beter, meer en verder, van onuitputtelijke voorraden, van stijgende curves, van inkomens- en bestedingsgroei. Het is dus een natuurlijk gegeven dat zijn denkwereld en zijn voelwereld afgestemd zijn op, ja volledig beheerst worden door de axioma’s van de groeimarkt en de groei-economie. Nu kan men natuurlijk tegenwerpen dat de veranderingen niet zomaar uit de lucht zijn komen vallen, dat er al talloze aanwijzingen waren dat er grenzen aan de groei zouden zitten. Maar men zal het ermee eens zijn dat dit besef voornamelijk gericht was op bestaande aardse hulpbronnen die uitgeput dreigden te raken, terwijl meestal het vertrouwen intact bleef dat er wel op tijd iets anders op gevonden zou worden. Wees nu eerlijk, wie had er serieus rekening mee gehouden dat de welvaart in zijn geheel achteruit zou kunnen gaan vóór het ineens zover bleek te zijn? Nee, wellicht valt het Harmen Grootzien niet eens te verwijten dat hij niet voorzien had dat de krimpende bestedingen het uitgavenpatroon, en daarmee het te verwachten populariteitspatroon van tot voor kort nog zo gemakkelijk aan de man te brengen onzinproducten, zó drastisch zouden veranderen. Voor sommige hebbedingetjes bestond bijna ineens geen markt meer, en het trieste was dus dat Harmen bijna volledig in het verkeerde gedeelte van de markt bleek te zitten. Het vermoeden lijkt dan ook gerechtvaardigd dat hij evenmin iets aan de gang van zaken had kunnen veranderen als hij minder met zijn kop bij Ada had gezeten. Op haar beurt had Ada, hoe goed ze ook was als directiesecretaresse, hem niet bijtijds kunnen waarschuwen voor de dreigende toekomst, gericht als zij was op het punctueel uitvoeren van welke gril van haar baas dan ook.

*

Toen Harmen in de gaten kreeg dat het te laat was, vloekte hij eens een paar keer stevig, vooral op zijn eigen naam, die ineens van een goddelijk symbool tot een duivelse vloek was gedegradeerd. Niks geen gróót zien meer, tegenwoordig moest je het klein zien, maar naamsverandering zou er geen moedertejelief aan helpen, zo eenvoudig zat de wereld niet in elkaar.

Bijna van de ene dag op de andere kreeg Harmen te maken met de bewijzen en gevolgen van die onverbiddelijkheid, die hij zelf nooit gevreesd had maar ook nooit verwacht. De zozeer door hem bewonderde keihardheid van het Amerikaanse zakendoen keerde zich nu plotseling met alle kracht tegen hemzelf, geen resultaten geen vreten, en dus lieten ze hem vallen als een baksteen, op de gruwelijkste manier die hem kon overkomen, door namelijk zijn met zoveel zorg opgebouwde keten van Europese kantoren in één klap op te heffen. Door simpelweg de hele European Affairs Division te amputeren, fffft weg, inclusief al het personeel behalve de paar eigen landgenoten, die halsoverkop gerepatrieerd werden en aan het thuisfront een plekje kregen. Zonde van al het werk, Harmen zag nog mogelijkheden genoeg voor een doorstart in Europa, een reorganisatietje hier en daar, personeel laten afvloeien, het moest toch mogelijk zijn in afgeslankte vorm en met andersoortige producten het hoofd weer boven water te krijgen, met rendementsherstel binnen een jaar of wat, maar ja, hoe kwam je aan het geld met argwanende en dus onwillige bazen, dat was plotseling the problem terwijl het dat nooit was geweest toen hij het níet nodig had.

Hij moest nu maar eens ophouden met die Engelse termen, want die lui daar aan de overkant van de grote plas verdienden het niet dat hij zich nog druk om hen maakte. Zelfs een gouden handdruk voor vroegere verdiensten had er niet afgekund bij die schoften met hun dovemansoren.

En zo kwamen Harmen en Ada voor het eerst van hun leven zonder werk te zitten, samen nog wel, en samen zouden ze ook het hoofd bieden aan de ongetwijfeld geringe maar toch wat lastige probleempjes op weg naar een wederom glorieus zakenbestaan. Samen zouden ze het wel rooien. Hij schatte dat zij beiden met hun kundigheden en reputatie binnen een maand weer aan de slag waren bij welke voormalige concurrent dan ook.

Lees verder: Hoofdstuk 5 – Vallende sterren