Door Joop Heij
Hoofdstuk 7: Efficiency
In no time en uiterst vakkundig en doelmatig zette Harmen Grootzien zijn afdeling op poten. Hij maakte zich meteen gevierd door de hele zaak aanmerkelijk goedkoper voor elkaar te boksen dan de financiële administratie in zijn onkunde had begroot en uit de losse pols strooide hij nog zo hier en daar wat ongevraagde adviezen rond in gevallen waarvan hij in één oogopslag zag dat die faliekant verkeerd werden aangepakt. Het sprak vanzelf dat men hem wel vaker om advies wilde vragen toen zijn eerste bemoeienissen goed waren uitgepakt, ook al had je natuurlijk ook een paar medewerkers die zich in hun deskundigheidswaan diep beledigd voelden door zijn bemoeizucht. Toch streelde dit blijk van waardering hem hoegenaamd niet, omdat hij zag dat de dingen voorheen wel zó uiterst stupide werden aangepakt dat er zelfs voor een blind paard nog geen eer aan te behalen viel.
Eigenlijk was het dus beneden zijn waardigheid zich hier verder mee in te laten en hij trok zich afwimpelend (“Jullie weten nu hoe het moet”) terug op zijn eigen supergespecialiseerde terrein, waar hij (uiteraard) als de onbetwistbare autoriteit optrad die hij nu eenmaal was en waar hij godzijdank organisatorisch verder met niemand iets te maken had. Harmen had al gauw verschillende cursusgroepen onder zijn hoede, die een massa van hem konden leren en louter op grond daarna gretig gebruik van hem maakten. Toch kan niet gezegd worden dat dit doceren hem bevrediging schonk, want al had hij dan ongetwijfeld met de minst stomme cursisten van het hele Projekt te maken, hij blééf zich ergeren aan de traagheid van begrip en de onhandigheid in het omgaan met de apparatuur die de meesten kenmerkte. Hij was niet bepaald een meester in het verbergen van zijn irritaties en wist zich ook niet te dwingen tot voldoende terughoudendheid, zodat hij altijd al snel ingreep als iets niet meteen goed ging, wat hem meestal niet in dank werd afgenomen. Een populair leermeester was hij zeker niet, wel werd hij erkend als dé meester; zijn leerlingen duldden hem eerder uit praktische overwegingen, evenals hij hen duldde, maar dat vergde al het uiterste van zijn zelfbeheersing.
Hoewel hij zich heel beslist had voorgenomen zijn medewerking aan het Projekt uitsluitend te beperken tot het terrein van de fotografie, kon hij toch niet voorkomen dat hij steeds verder ingekapseld dreigde te raken. Ten eerste was hij door de bestaande (niet-bestaande, vond hij zelf) structuur gedwongen af en toe docentenvergaderingen bij te wonen. Ten tweede stuitte hij op allerlei ondoorzichtige informatie- en beheerskanalen bij het verkrijgen van toestemming voor de aanschaf van het een en ander. Ten derde was hij soms onvermijdelijk via Ada gedwongen een standpunt in te nemen of partij te kiezen in naar zijn smaak belachelijke kwesties. Uiteraard was het op den duur niet te voorkomen dat zij thuis verzeild raakten in overleg over diverse kwesties die in het Projekt speelden. In veel gevallen waren hij en Ada het met elkaar eens, vooral waar het het zeer amateuristische financieel-structureel-organisatorische mismanagement betrof. Ada diende af en toe eens een voorstel tot verbetering of verandering in, dat grotendeels uit zijn koker kwam, maar ze kreeg meestal nul op het rekest, behalve als het haar eigen directe invloedssfeer op het kantoortje betrof. Zo kwamen zij er al snel achter dat er met het gros van de deelnemers aan het Projekt geen serieuze afspraken te maken vielen . Ook al zeiden ze ja, dan nog deden ze nee! En dat was soms om wanhopig van te worden. Bovendien was het niet helemaal duidelijk wíe er nu eigenlijk precies verantwoordelijkheid droeg voor wát, of wie er bepaalde beslissingen moest nemen. Er was wel een soort wekelijks bijeenkomend beslissingsorgaan, het Uitvoerend Kommittee of UK geheten, door Harmen en Ada steevast als het ukje betiteld in hun onderlinge conversaties. Maar in het hele Projekt stierf het van de organen en de afkortingen en ook was niet eens duidelijk wie allemaal waarin zaten en of je meteen al of pas na een aantal keren stemrecht had. In principe stond alles voor iedereen open en dus was er de te verwachten vrolijke chaos. Dit alles onder het mom van de Democratie, sneerde Harmen, vóór werklozen dóór werklozen, vandaar dat de beroepskrachten geen stemrecht hadden, om, zo stond ergens in een discussiestuk, “machtsconcentratie en informatievoorsprong en manipulaties te voorkomen”. Ja ja, dacht hij, mooie woorden, maar daden ho maar, want áls er al eens een definitieve beslissing werd genomen, dan was het maar de vraag of die werd uitgevoerd, terwijl er geen enkele zekerheid bestond of er werd gecontroleerd óf die was uitgevoerd en wíe dat moest controleren, bijvoorbeeld. Deze vrolijke chaos, waarbij de zaak op de een of andere manier toch leek te draaien, bestond al jaren en niemand scheen zich er zorgen om te maken. Kortom het was wel duidelijk dat iedere hervormingspoging gedoemd was te mislukken.
Maar tegen wil en dank raakte Harmen toch steeds meer bij het Projekt betrokken. Zo kreeg hij tegen wil en dank meer persoonlijke contacten, omdat hij min of meer gedwongen was de fotoreportages te verzorgen van de maandelijks terugkerende Projektfeesten, waar een heleboel mensen op afkwamen, al was het alleen maar omdat je je daar kon volstoppen met allerlei zelf meegenomen uit vele culturen afkomstige lekkernijen. Zijn groeiende betrokkenheid zorgde er automatisch voor dat hij zijn ergernis over het organisatorisch gestuntel niet langer zomaar kon wegstoppen, hierin fanatiek gestimuleerd door Ada, die zich uitstekend vermaakte met de warrige tegenstrijdigheden, onvoorspelbare chaos en botsende belangen binnen het geheel en die als lonkend vergezicht voor hen samen een leuke rol zag weggelegd om een beetje orde in deze chaos te scheppen. Zij was het met Harmen roerend eens dat er hier hopen te veranderen en te verbeteren viel, maar tegelijkertijd waardeerde ze toch ook het ándere, het bijzondere, het onberekenbare van deze niet-commerciële instelling, een voor hen tot dan toe volstrekt onbekend domein. Voor Ada was het leven nu eenmaal een spel, waar ze naar hartenlust aan mee wenste te doen, zolang ze maar kon blijven spelen en kijken in hoeverre ze haar zin kon krijgen.
*
Het is niet met zekerheid te zeggen wanneer Harmen Grootzien precies besloot dat het zo niet langer kon. Ook is het niet duidelijk waarom hij uiteindelijk zijn terughoudendheid ten opzichte van de gehele organisatie als geheel overboord zette en zich actief met de gang van zaken ging bemoeien. Ada vond het prachtig, want het betekende dat er nog meer leven in de brouwerij kwam.
Hoe het ook zij, op zeker moment kon men Harmen aantreffen bij álle vergaderingen en álle besprekingen waarvan je zou kunnen denken dat ze enige invloed op het beleid zouden kunnen hebben. De structuur, of juist het ontbreken daarvan, maakte het hem wel bijzonder gemakkelijk om binnen de kortste keren tot de invloedrijkste posities door te dringen en het hoogste woord te voeren. Het was hem volstrekt duidelijk dat er niemand was opgewassen tegen zijn verbaal geweld en zijn discussie-, vergader- en manipulatietechniek, en dat hij dus in razend tempo in alles zijn zin zou krijgen om vervolgens de hele boel naar believen naar zijn hand te zetten.
Wie schetst zijn verbazing toen deze vlieger helemaal niet op bleek te gaan. Weliswaar dreef hij overal zijn zin door en knikte iedereen braaf ja en amen, maar het onvoorstelbare geschiedde dat een theoretische toestemming geen enkel praktisch resultaat bleek in te houden. Als je de betrokkene op een gedane belofte aansprak bleek die er thuis nog eens over nagedacht te hebben en toen tot een heel andere opvatting te zijn gekomen, en dan werd het dus stomweg niet gedaan, of op een heel andere manier dan afgesproken. Over dit verschijnsel hield hij hele toespraken vol jammerklachten tegen de verzamelde groeperingen, en wederom knikte men instemmend. Men was het met hem eens dat dit zo niet langer kon en dat iedereen aanspreekbaar moest zijn op het gebied waarvoor hij, of meestal zij, de verantwoordelijkheid op zich had genomen. Toen deze principe-uitspraak, waar iedereen zich expliciet achter had gesteld, in de praktijk wederom geen enkel verschil bleek te maken, was alleen Harmen degene die ook daadwerkelijk begon anderen met hun nalatigheid te confronteren. Misschien deed hij dit niet altijd even tactvol (hij deed het bijvoorbeeld ook in tegenwoordigheid van derden), in ieder geval schiep hij zich daardoor in zeer korte tijd een leger van gezworen vijanden, die overigens hun uiterste best deden dit voor hem verborgen te houden. Sommigen vonden het niet echt leuk door hem aan hun tekortkomingen te worden herinnerd, anderen voelden zich door zijn benaderingswijze ronduit bedreigd of beledigd, er waren er maar een paar die het roerend met hem eens waren, onder wie natuurlijk ook Ada.
Uit dit moeras van reacties stegen maar weinig kringen naar de oppervlakte zodat het er bedrieglijk gladgestreken uitzag, en Harmen was niet het grootste genie op het gebied van de interpretatie van alles wat er wroette in de diepte. Men kan hem dit ook niet kwalijk nemen, want zijn mensenkennis was nu eenmaal gevormd door de ervaring met gemiddeld gesproken een heel ander slag mensen en bovendien had hij nooit rekening met ze hoeven te houden omdat ze ondergeschikten waren. Enige vorm van hiërarchie was binnen het Projekt een volstrekt taboe, want iedereen die daar rondliep was behept met een autoriteitsprobleem.
In een uiterste poging tot ontkenning van de werkelijkheid deed Harmen er nog een schepje bovenop en hij verklaarde en betoogde en bepleitte de noodzaak tot totale verandering van de organisatiestructuur van het Projekt, omdat het iedereen toch duidelijk moest zijn dat de zaak zo niet langer werkbaar was en er alleen maar energie verspild werd. Niemand sprak hem tegen. Maar er was ook niemand die zijn mond open durfde te trekken om zich vóór zijn ideeën uit te spreken, behalve Ada dan.
Na een tijdje begon hij te merken dat er onder de neutraal ogende oppervlakte wel íets gaande was dat tegen hem gericht was. Zo ving hij af en toe in het voorbij gaan vaag iets op waarvan hij dacht dat het over hem ging. Dit gevoel werd nog aangewakkerd doordat er soms diepe stiltes vielen als hij te dicht bij een groepje in de buurt kwam, en op een gegeven moment ontdekte hij dat ze niet meer zijn naam noemden als ze het over hem hadden maar dat er dan over ‘de projekt-ontwikkelaar’ gesproken werd. Hij kon er moeilijk omheen dat dit een duidelijk spottend bedoelde toespeling moest zijn op zijn functie binnen het Projekt.
“Ze moesten eens weten hoezeer ze het bij het rechte eind hebben”, dacht hij zelfverzekerd. Ten slotte was hij niet alleen de onbetwiste meester in de fototechnische sector, ook achtte hij het zijn plicht deze armzalig functionerende organisatie op een hoger plan te brengen. En op dat moment kon hij zich prima voorstellen hoe een ontwikkelingswerker in de Derde Wereld zich moest voelen, die werden ook niet voor niets vrijwilligers genoemd.
Toen er maar geen schot in de zaak wilde komen en men bleef volharden in de bestaande chaotische apathie, besloot hij van tactiek te veranderen. Hij zag in dat het binnen deze structuur geen zin had de zaak ‘officieel’ om te krijgen en beter te regelen. En dat betekende dat er andere (goed, goed, misschien minder democratische, maar het was voor hun eigen bestwil) wegen bewandeld moesten worden. Hij wist dat over een paar maanden de jaarlijkse evaluatiedagen gehouden zouden worden, waarbij ze altijd een dagje of drie in een soort werkweeksfeer in een of ander conferentieoord bivakkeerden. Daarbij werd, naar hij had vernomen, oeverloos geluld over wat er allemaal beter moest zonder dat daar ooit iets uitkwam, waarschijnlijk vooral omdat de deelnemers dit meer als een leuk uitje of vakantietje beschouwden waar ze eens heerlijk uit de band konden springen dan als serieuze vergaderdagen. In ieder geval leek dát hem het juiste moment om de coup te plegen die hij al langer in zijn hoofd had. In vogelvlucht analyseerde hij de stand van zaken op dat moment, viste uit wie er mee zouden gaan en wie niet, maakte een indeling in groeperingen, wie zijn medestanders en wie zijn tegenstanders waren, en (belangrijker) trachtte tot een overzicht te komen van wie het nog niet wist of wie het allemaal niets kon schelen. De laatste groep was waarschijnlijk het grootste, schatte hij zo in, en voor een succesvolle afloop van zijn onderneming moesten deze lieden stuk voor stuk bewerkt worden. Vervolgens stelde hij een lobbyprogramma op waarvan hij overtuigd was dat het zou werken. Het begon uiteraard met een paar vergaderingen bij hem thuis met enkele verklaarde voorstanders van zijn plannen. Gelukkig waren er toch nog een paar mensen te vinden die zich ook duchtig ergerden aan de krakkemikkige organisatie binnen het Projekt. Tijdens deze bijeenkomsten kon hij naar hartenlust zijn oude stokpaardje van de efficiency berijden, eindelijk kon hij deze term weer eens open en bloot gebruiken, wat hem meteen in een opperbeste stemming bracht, want binnen het Projekt was alleen al het laten vallen van dit woord volstrekt taboe, zo gefrustreerd waren de meesten geraakt door hun traumatische ervaringen met de werkende wereld.
De weinige getrouwen spraken af wie er precies bewerkt moesten worden en hoe dat moest gebeuren, om de kans van slagen zo groot mogelijk te maken. Let wel, het waren inschattingen, geen zekerheden, en dus besloten Harmen en Ada voor de zekerheid eerst eens flink te investeren in populariteitsbuilding. Ze nodigden een paar keer alle medewerkers van het Projekt uit voor een feestje bij hen thuis, waar ze werden ondergedompeld in een overvloed aan drank en heerlijkheden die de meesten niet gewend waren, waardoor de zaken bijna onvermijdelijk flink uit de hand liepen. Dit was nou precies Harmens bedoeling en hij kwam al gauw tot de conclusie dat per bacchanaal zijn kansen met sprongen stegen. Brood en spelen, dacht hij, de aloude toverformule werkte nog altijd.
In de wandelgangen van het Projekt, en liefst nog daarbuiten, kon men Harmen veelvuldig aantreffen in de rol van bewerker, manipulator en overtuiger, per definitie van slechts één slachtoffer tegelijk, en hij liet de arme prooi pas weer los als hij er voor de volle honderd procent van overtuigd was geraakt dat deze volkomen murw was geluld en binnengesleept in het kamp van de gezworenen. In zijn zakboekje hield hij de stand nauwkeurig bij. In de lijst van potentiële namen werd een groeiend aantal vraagtekens vervangen door uitroeptekens, en soms werden voorzichtig extra plusjes of hele dikke minnen uitgedeeld, al naar gelang de reacties die hij van de bestookten had weten los te peuteren.
Hij kon tevreden zijn, want ruim voor de beslissende datum kon hij naar zijn berekening reeds bogen op een soliede meerderheid van getrouwen en bekeerden. De machtsovername, die nu eens niet bedoeld was hemzelf meer macht te verschaffen maar – hoe nobel – uitsluitend een beter functioneren van de organisatie op het oog had, zou geruisloos verlopen, zonder op noemenswaardige tegenstand te stuiten.
*
Inmiddels waren hem wel enige onplezierige geruchten ter ore gekomen, die hem nochtans niet vermochten te verontrusten, omdat hij ze als volkomen belachelijk en pure laster beschouwde. Er werd binnen het Projekt zoveel geluld, en als je alles moest geloven dan was er in het hele universum geen plekje te vinden waar meer gehoereerd werd dan deze organisatie van werklozen, die volgens de verhalen in ieder geval op dát gebied geen moment stilzaten maar zich juist in het zweet werkten. Nu was het natuurlijk wel zo dat ze inderdaad niets beters te doen hadden, maar Harmen had er persoonlijk nooit veel meer van gemerkt dan de wilde verhalen op zich, tenzij je de onschuldige vrijpartijtjes mee wilde rekenen waarop het dansen aan het eind van de feestavonden altijd uitdraaide, als niemand met zijn zatte kop nog de noodzaak van enige zelfbeheersing inzag.
Bedoelde geruchten betroffen zijn eigen Ada, maar de naam alleen al van degene met wie zij in verband werd gebracht deed hem in schaterlachten uitbarsten en zorgde er voor dat hij de waarschuwingen die men tot hem richtte achteloos als je reinste flauwekul naar het land der fabelen verwees. Hij wist best dat ze vaak op kantoor met een zekere Jozef zat te gekscheren en dat ze, vooral als ze een stuk in haar kraag had, nogal flirterig was aangelegd, maar de bedoelde kandidaat-minnaar beschouwde hij als een volslagen ongevaarlijke gek. Alleen het idee al dat dit een potentiële belager zou zijn was vond hij krankjorum, want de jongeman in kwestie was ten eerste geen jongeman meer en ten tweede een totaal achterhaalde verschijningsvorm op deze wereld, omdat het een overjarige hippie betrof, een nazaat van het hoofdstedelijke kabouterisme, aan wie alle volgende ontwikkelingen voorbij waren gegaan, zodat hij nog steeds iedere dag lurkend aan zijn zelfgesneden pijpen vol eigen kweek, afkomstig van zijn geheel met cannabisplanten overwoekerde balkon, stoned in een hoekje aan zijn grootse taak binnen het Projekt zat te werken: de mislukte namaak-Jugendstil lay-out van het maandelijks gestencilde Projektblaadje, waar nog nooit een lezenswaardige letter in had gestaan.
Deze Jozef was ongrijpbaar en onbegrijpbaar, en Harmen wist dat Ada voor deze schertsfiguur een soort moederlijk-psychiatrische belangstelling had opgevat, dat ze min of meer als collectioneuse in hem geïnteresseerd was als verzamelaarsitem, een soort levend curiosum uit het stenen tijdperk, door Harmen ook wel gekscherend als homo opiaticus erectus betiteld. Ze had wel eens tegen Harmen gezegd dat ze bij hem als het ware het gevoel had met een stok in een apenkooi te peuteren, en dan maar kijken hoe de baardaap in kwestie reageerde, wat in het geval van deze Jozef altijd onvoorspelbaar grappig bleek te zijn. Nee, díe als concurrent of kaper op de kust te beschouwen of zelfs maar de flauwste gedachte in deze richting, was te gek om los te lopen. Maar Harmen begreep het wel, al die weinig door de wol geverfde Projekteerders waren maar al te zeer geneigd haar goedlachse vertrouwelijkheid waarmee ze Jozef plagerig uit zijn tent probeerde te lokken zo grondig mogelijk mis te verstaan, zeker als ze aan de sensatie meenden te mogen ruiken dat zo iemand Harmen Grootzien af zou kunnen troeven.
Hij was niet van plan zich te verlagen tot een reactie op deze geruchten en zodoende de roddelaars enig gevoel van genoegdoening te verschaffen. Doodzwijgen leek hem de beste remedie, dan hielden ze vanzelf wel op met dat geouwehoer. In die mening werd hij alleen maar gesterkt doordat Ada er op een gegeven moment zelf over begon en zei: “Weet je dat er over Jozef en mij ontzettend geluld wordt?” Daar konden ze samen hartelijk om lachten, er was niets aan de hand, en had ze hem niet altijd alles verteld?
Lees verder: Hoofdstuk 8 – Het congres