Door Joop Heij
Hoofdstuk 9: Het congres danst
In een onderling overleg besloten de beroepskrachten heel autoritair de avondvergadering van het programma te schrappen. Zij vonden dat iedereen eerst maar eens tot rust moest komen en goed moest nadenken. Wellicht zou de nu wel heel lange avondborrel de gemoederen wat bedaren, hoewel men zich ook bewust was van het gevaar dat die borrel naarmate het later werd ook weer zou kunnen leiden tot het oplaaien van de emoties. Maar men vond het te kinderachtig om die avond een limiet te stellen aan het aantal toegelaten alcoholische versnaperingen. Over de andere aanwezige middelen werd niet gerept; die werden toch eerder geacht als een soort vredespijp te dienen. Kortom, de hele zaak werd verdaagd naar het plenum van de volgende ochtend, zo deelde de officiële Projektleidster mee tijdens de avondmaaltijd, die in gepaste spanning werd genoten en waarbij het getinkel van het bestek op de borden het gefluister en gesmak met vele decibels overstemde.
’s Avonds kon iedereen dus doen wat hij wilde en dat was bij dergelijke gelegenheden meestal deelnemen aan een gezelligheidsbijeenkomst in de recreatiezaal-annex-bar, wat steevast uitliep op een klein feestje met stevige drinkers of dansen of beide. Je had er natuurlijk ook altijd een paar bij die vroeg naar bed gingen, of de godganse avond wilden tafeltennissen of biljarten, of die al vroeg in de vrije natuur verdwenen om de hele nacht niet meer boven water te komen. Wat je ook gedaan had, gebruikelijk was wel dat iedereen, van gapend en kotsend tot kakelend en koutend, klokslag acht aan de ontbijttafel verscheen om, fris of onfris, de hele godganse dag van vergaderen moedig onder ogen te zien.
*
Die avond was er echter sprake van een uitzonderingssituatie, wat iedereen haarscherp aanvoelde, zodat allen zonder uitzondering al vroeg in de recreatieruimte verzameld waren. Wie weet zou er in het zaaltje meer te beleven zijn dan in de bosjes deze keer, tafeltenissen en biljarten kon je altijd nog, en voor de vroegerds was het nu nog lang niet laat genoeg. De getrouwen, die de bui al zagen hangen en net zo lief spoorslags naar huis waren afgereisd, wisten dat ze met het oog op de te verwachten klimaatomslag en hun eigen toekomst hun gezicht moesten laten zien. Zij voelden aan hun theewater dat ze voor eigen bestwil maar het beste zo enthousiast mogelijk moesten proberen te verbroederen met degenen die ze kort daarvoor nog als de vijand hadden gezien. Harmen wilde zich niet laten kennen en zat met een uitgestreken smoelwerk aan de stampvolle centrale tafel, met aan weerszijden van hem een lege stoel. Het ging er nu alleen nog maar om het gezicht te redden, want hij wist best dat zijn kansen op de overwinning allang waren verkeken, zo slim was hij ook wel.
Als het aan hém lag liet hij ze nu gelijk allemaal doodvallen: demonstratief opstaan en dag met het handje, jongens bekijk het maar met je halfzachte gedoe, ik heb wel wat beters te doen, ik trek mijn handen ervan af, wie niet horen wil moet voelen, en je moet niet denken dat je me nog een keer zo gek krijgt om me uit sloven voor zo’n stelletje gajes, jullie zoeken het verder zelf maar uit, dan zullen jullie nog wel eens met weemoed aan met terugdenken, maar godverdomme, zo eenvoudig lag de zaak niet, want hij moest ook met Ada rekening houden, die mider reden had om de boel voor gezien te houden dan hij, alleen al omdat ze tegen haar niet zo waren uitgevaren als tegen hem.
En Ada? Ada vermaakte zich als altijd uitstekend; tegen haar hadden ze tenslotte niet zo lullig gedaan, dat was trouwens in geen van de andere groepen zo emotioneel gebeurd, natuurlijk niet, al waren ook daar volgens het zelfde schema de handig vooropgezette beginselverklaringen afgelegd. Het zorgde er steevast voor dat de getrouwen, met hun mond vol tanden, hun kaken vol schaamrood en hun handen vol zweet, het liefst door hun stoel en de grond daaronder hadden willen zinken.
Ada fladderde als gebruikelijk kirrend van de een naar de ander, alsof ze er geen zak van begreep en het haar bovendien geen reet kon schelen, maar dat was niet waar, dat dácht hij maar. Ze vond het alleen vanavond nog een stuk interessanter dan anders, omdat de spanning die in de lucht hing haar prikkelde tot een nieuwsgierige uitgelatenheid; ze was reuze benieuwd hoe hoog de inzet eigenlijk was en wie er met de buit zou gaan strijken. Ze wist dat ze nog heel wat invloed kon uitoefenen en dat was ze ook van plan. Ze was er bijvoorbeeld van overtuigd dat Harmen er alleen nog maar vanwege haar zat, misschien uit misplaatste solidariteit, en dat streelde haar. Ze realiseerde zich dat ze voor het eerst in hun relatie meer macht over hem had dan hij over haar. En hij moest eens weten….
Harmen sloeg haar intussen misprijzend gade, de trut toonde geen sikkepitje medeleven of zelfs maar begrip voor zijn situatie. Hij vond dat ze heulde met de vijand, om over de getrouwen (het wóórd alleen al) maar te zwijgen.
Wat doe je in zo’n onmogelijke situatie? Hij greep de van huis meegenomen fles whisky (bedoeld om later op de avond met een paar mensen zijn overwinning te vieren) en begon zich vol te gieten.
*
Die avond wachtte Harmen nog een derde verrassing. En dat zou meteen de laatste, de onaangenaamste en de meest ingrijpende (of moeten wij zeggen áángrijpende) zijn, de bekende druppel die de emmer alcohol die hij verzwolgen had buiten zijn oevers zou doen treden en als een verwoestende stroom diepe sporen zou achterlaten in de aanvankelijk nog redelijk vredig ogende slagvelden van het zaaltje en van zijn ziel.
Hij had zich voorgenomen de avond zo onaangedaan mogelijk uit te zitten en beschouwde de dranknevel waarin alles en iedereen zou vervagen als het beste middel om van de hele rotzooi zo min mogelijk last te ondervinden. Het leek hem waarschijnlijk dat hij zich zo als het ware automatisch zou aanpassen aan de toestand waarin het overgrote deel van zijn congresgenoten zich over een paar uur zouden bevinden, zónder het akelige gevoel te krijgen dát hij zich aanpaste.
Wat de stemming betreft kwam de avond maar moeizaam op gang. Niemand van de gebruikelijke gangmakers bleek van zins het initiatief te nemen om de onmiskenbaar negatieve spanning te doorbreken. In plaats daarvan beperkte men zich tot het zwijgend of op gedempte toon overleggend tot zich nemen van nog iets meer drank dan gewoonlijk. Dronk men zich eerst moed in misschien, om later onbezwaard door deze plotselinge beslommeringen des levens toch zijn normale gang te kunnen gaan? Of zou er slechts een versterking van het dompereffect in zitten, nu dit conflict wel boven tafel was gekomen maar kunstmatig gerekt werd door het te verschuiven naar de volgende dag? Voor de neutrale waarnemer zou er aanvankelijk voor beide versies evenveel te zeggen zijn geweest. Je zou namelijk evengoed kunnen beweren dat de omstandigheden voor het bouwen van een feestje gunstig waren (want voor het gros van de aanwezigen viel er sinds die middag immers al heel wat te vieren), of dat ze juist óngunstig waren (want hier was een groep innerlijk gespleten mensen noodgedwongen bijeen in een kleine ruimte). In deze voorstelling van zaken is echter buiten het ook aanwezige groepje jongeren gerekend, die zoals zo vaak ook hier buiten de geschetste kaders viel, omdat zij te weinig oog hadden voor de ernst der situatie of omdat zij gewoon geen zin hadden om één duimbreed af te wijken van hun nog niet gefnuikte credo dat het leven een lolletje is.
Nu moet men vooral niet denken dat de jongeren binnen het Projekt überhaupt een rol van betekenis speelden. Getalsmatig en qua inbreng waren zij te verwaarlozen. De lakens werden uitsluitend uitgedeeld door ouderen, terwijl wat in het Projekt voor jongeren doorging de dertig meestal al was gepasseerd. Voor de Projektleiding was de leeftijdssamenstelling een voortdurende bron van zorg. Op grond van subsidie- en bestaansvoorwaarden was men verplicht ruim aandacht aan de werkloze jeugd te schenken, maar die was in de wijk veelal afwezig of ongrijpbaar of net van school en dus hoegenaamd niet geïnteresseerd in alles wat naar educatie riekte. De weinige echte jongeren die men had weten te strikken werden dan ook op handen gedragen en koesterend meegesleept naar en gepresenteerd bij alle officiële gelegenheden, waar zij overigens een louter decoratieve functie vervulden.
Zo ook bij dit soort conferenties, waar ze weliswaar levendige bijdragen leverden aan de discussies, maar dat betekende nog niet dan hun inbreng ook invloed had. Hun ideeën (als men ze zo kon noemen) werden meestal niet serieus genomen of ze werden onuitvoerbaar of zinloos of niet constructief genoeg geacht. En als dat eens wel zo was, dan verzandde de hele boel natuurlijk toch weer in de bekende chaos van goede wil maar weinig tastbaarheid, om de eenvoudige reden dat gewoon niet gedáán werd wat was afgesproken. Dit bleek die jongeren niet zo veel te kunnen schelen, want hun gang gingen ze toch wel en de volgende keer kwamen ze even enthousiast weer met iets heel anders aanzetten.
Die paar echte jongeren die deze keer meegetroond waren naar de studiedagen waren dan ook niet van plan hun avond te laten vergallen door zo iets onbenulligs als wat zij zagen als persoonlijk geharrewar van wat ouwe knarren die niet zo goed met elkaar konden opschieten. Dar geouwehoer vochten ze morgen maar uit in de daarvoor bestemde vergadering! Het was nú vrije tijd, en ze hadden meteen al verlekkerd naar de professionele geluidsinstallatie van het audiovisueel buitengewoon goed geoutilleerde conferentieoord gekeken. Allemaal hadden ze natuurlijk hun favoriete cassettebandjes meegenomen en na een tijdje fronsend en ongeduldig de zwijgende meerderheid te hebben gadegeslagen, hielden ze het niet langer uit. Weldra klonken de aanstekelijke ritmen van enige populaire disco-hits uit de klankzuilen in de hoeken van de recreatiezaal en vanaf dat zelfde moment bewoog zich in een vrije hoek een fanatiek wiebelend en kronkelend groepje, dat na ieder nummer de volumeknop een streepje hoger draaide. Dit werd enige tijd, ook door Harmen, met gemengde gevoelens aan gezien. Maar de dansvloer werd allengs voller en voller, want ook onder de ouderen waren enkele relatief jongeren die deze muziek wel zagen zitten, zodat zij opstonden om zich in het dreunende gewoel te storten. Bovendien was een aantal ouderen geneigd hoe dan ook met de jeugd mee te blijven doen in de twijfelachtige veronderstelling hierdoor ook bij te kunnen blijven en niet ouderwets gevonden te worden. Dit konden de oudere danslustigen met een wat traditionelere smaak uiteraard niet op zich laten zitten. Gesprekken, zo die die avond al gevoerd werden, waren door de herrie toch onmogelijk geworden, en langzaamaan begon de aanvankelijk zo eenzijdig op de grote indringer en gevaarlijke zondaar gerichte aandacht afgeleid te raken, om ten slotte te verschuiven naar andere, ontspannender en wie weet zelfs spannender zaken. Na wat protesten van de ouderen grepen de beroepskrachten in en mochten ook anderen hun meegebrachte bandjes in het cassettedeck stoppen. Hierdoor werd het muzikale aanbod steeds gevarieerder, tot het uiteindelijk de gebruikelijk doorsnee-samenstelling had gekregen van voor elk-wat-wils, zodat niemand het lullige gevoel zou hoeven overhouden niet aan zijn trekken te kunnen komen. Uitgezonderd dan de gepatenteerde haters van íedere soort muzikale rotzooi, maar die waren er nu eenmaal allang aan gewend dat ze er in hun leven bekaaid afkwamen en dat ze zich moesten neerleggen bij de wetenschap dat deze prijs voor het verkeren in een bont gezelschap nu eenmaal betaald moest worden en dat ze deze marteling van het gehoor deemoedig op de koop toe moesten nemen.
*
Hoe lang het precies duurde voor vrijwel iedereen hijgend en zwetend op de dansvloer te vinden was, is achteraf niet meer met zekerheid te zeggen. Men zou zich zelfs kunnen afvragen of dit wel enig belang heeft, maar het moet in ieder geval lang genoeg geweest zijn voor de meesten om stevig aangeschoten te raken, te oordelen naar de manier waarop men zich gedroeg. Het kan natuurlijk ook zijn dat het wegvallen van de opgekropte spanningen van de weeromstuit omsloeg naar een lichtzinnig gevoel van bevrijding dat de deelnemers aan dit spontaan tot stand gekomen feest nu beving. Hoe het ook zij, het was onmiskenbaar dat de stemming er op een gegeven moment nog beter in zat dan anders bij dit soort uitjes. Zelfs Harmen, die het hele gedoe eerst nog uiterst sceptisch had gadegeslagen, raakte nog bijna in een vergevingsgezinde stemming nadat het kabaal een tijd lang zijn benevelde kop had murw gebeukt, waardoor het gekrioel voor hem steeds onontwarbaarder in nevelen vervaagde. Tot dansen kwam hij weliswaar niet, maar hij deelde toch zo nu en dan minzaam grijnzend knikjes uit aan deze en gene die zich verstoutte openlijk in zijn richting te kijken. Wellicht was het op deze wijze toch nog mogelijk te doen alsof er niets aan de hand was, overwoog hij vaag, wie weet kon hij zo voldoende goodwill kweken om wat van het verloren terrein terug te winnen. Want was het feit dat hij hier nog steeds zat niet een onomstotelijk bewijs van zijn onmetelijke tolerantie en zijn goede wil? Moest hij ze dan nog duidelijker laten zien dat hij in staat was zich geheel weg te cijferen uitsluitend en alleen voor hún belang, zonder dat hij er één centje voordeel van had? Als ze dat nou nog niet in de gaten hadden waren ze nog stommer dan hij al dacht! Nu ja, zo verwonderlijk was dat ook niet, want hij moest er natuurlijk wel rekening mee houden dat je hier niet bepaald te maken had met de crème de la crème van de natie. Hij mocht niet uit het oog verliezen dat het maar arme werklozen waren waar hij zich voor inzette, en dat hij daar dan ook navenant weinig van mocht verwachten. In het kader van deze overpeinzingen omtrent de populariteitskwestie raakte hij vanzelf verstrikt in een hoogst onduidelijk gedub over de op dit moment te volgen gedragslijn, waarbij hij er niet eens meer in slaagde alle alternatieven scherp omlijnd tegen elkaar af te zetten. Het gevolg was dat geen enkele van de mogelijke keuzes voldoende overtuigingskracht bezat zodat hij even passief bleef als tijdens de reeds uitgezeten uren en nog steeds geen vin verroerde. De enige activiteit waartoe hij zich kon zetten was de vereiste handeling waarmee hij een kortstondig einde kon maken aan de onrustbarende staat van leegheid van zijn glas.
Om onduidelijke redenen dwaalden zijn gedachten af naar fotograferen, maar het heeft er alle schijn van dat de toenemende duisternis in het zaaltje hier een rol in speelde, want plotseling moest hij eraan denken welk een consternatie hij hier met een paar goedgemikte flitsen zou kunnen verwekken. Er waren krachten in het gezelschap werkzaam die er voor zorgden dat iedere toename van geluidssterkte omgekeerd evenredig werd gehouden met de lichtsterkte, terwijl het opmerkelijke feit zich voordeed dat het omgekeerde niet het geval was. Ook een ander soort omkering trad niet op, want de stilte tussen twee nummers werd niet opgevuld door een zee van licht, integendeel, het leek dan alsof het duister zich nog verdichtte, terwijl de opvulling veeleer geschiedde door langzaam aanzwellende geluiden van allerlei activiteiten die tot dan toe niet hoorbaar en zichtbaar opgevallen waren, maar waarnaar men zonder al te veel fantastische speculaties kon raden.
Hoe aardig zou het zijn, bedacht Harmen in zichzelf grijnzend, om nu zijn rol als Projektreporter ter hand te nemen en flits flits snel even een paar onthullende tafereeltjes uit het verhitte kluwen te laten oplichten en later aan de kaak te stellen. Hoewel hij zich op dat moment gaarne met satanisch genoegen van zijn taak gekweten had, wist hij nog juist voldoende inzicht op te brengen om deze mogelijkheid te verwerpen. Het was niet waarschijnlijk dat men hem in dit geval een serieuze taakopvatting binnen het Projekt in dank zou afnemen, ook al was iedereen altijd nog zo geïnteresseerd geweest in de fotowall die hij al kort na evenementen inrichtte en waarbij je dan tegen een geringe vergoeding foto’s kon nabestellen.
Maar wat dan? Hij had weinig zin om nog langer met zijn kont aan zijn stoel vastgeplakt te blijven zitten. En nu al afnokken en zijn bed induiken kon hij zich niet permitteren, zo veel was wel duidelijk. Wat zou hij in godsnaam kunnen ondernemen dat hem niet al te zeer tegenstond en dat bovendien kon dienen om zijn verbleekte imago wat op te poetsen? Over deze bijkans onoplosbare kwestie brak hij zich zodanig het hoofd dat hij eerst niet eens merkte dat iemand zijn best deed hem op te schrikken uit zijn gepeins.
“………………………………………….” was het enige onverstaanbare dat hij hoorde, toen hij zich realiseerde dat er iemand naast hem stond die het tegen hem had. “Wát zeg je?”, schreeuwde hij over het gedreun heen tegen de onbekende bekende, die zich voor een nieuwe poging dichter naar hem toe boog. Tussen de in zijn verdoofde oor getetterde klanken meende Harmen ergens vaag het woord Ada te ontdekken, temeer omdat hij intussen de schim had weten te identificeren als de persoon die hem toentertijd als eerste gewaarschuwd had voor Ada’s mogelijk overspelig gedrag.
Ada? Ja, Ada. Waar was Ada eigenlijk? Hij was de hele Ada eventjes compleet vergeten, maar nu hij weer opmerkzaam was gemaakt op haar bestaan, realiseerde hij zich plotseling dat Ada de hele avond niet naar hem had omgekeken en dat ze hem op wel heel ergerlijke opzichtige wijze liet barsten. Men mocht van een liefhebbende partner in deze moeilijke uren toch waarachtig wel enige steun en toewijding verwachten, nietwaar. Harmen wierp een vertroebelde blik in de richting van de verduisterde dansvloer maar maar zag geen gat in de blinde muur van kronkelende lijven. Ook tussen de in de luie stoelen langs de muren weggezakte schimmen kon hij haar vertrouwde silhouet niet ontwaren en dat maakte hem onrustig. En wie verwondert het nog dat hij al heel snel daarna besprongen werd door gevoelens van verontrusting en achterdocht? Voor de eerste keer die avond merkte hij dat hij moest pissen, en de aandrang werd door de ingenomen hoeveelheden ineens zo sterk dat hij uit alle macht moest knijpen om het binnen te houden. Strompelend slaagde hij erin het zaaltje uit te komen, de hal door, het gangetje naast het trappenhuis in, waar de toiletten zich bevonden.
*
Daar wachtte hem een schok die zijn weerga niet kende. Wat hij zag viel hem zo rauw op zijn dak dat het hem abrupt tot stilstand bracht en hem de controle over zijn lijf en leden deed verliezen. Tot zijn ontzetting voelde hij hoe zijn gemartelde blaas zijn inhoud de vrije loop liet en zijn kruis doorweekt raakte. . Met druipende benen en tegen zijn dijen plakkende broekspijpen wankelde hij de WC binnen, waar hij langdurig klaterend leegstroomde in het dichtstbijzijnde urinoir, terwijl schaamte en woede om de voorrang vochten. Nog voor zijn blaas leeg was had de woede het al gewonnen, en het was dat zijn sanitaire toestand het niet toeliet, anders was hij allang weer het toilet uitgestormd om ze ervan te laten lusten. In het gangetje, naast de toiletten, midden in het felle licht, voor iedereen zichtbaar alsof het ze geen moer interesseerde, stonden Ada en Jozef in een innige omstrengeling verzonken, zonder het flauwste benul van wat ze met hun egoïstisch genot hadden aangericht bij de toch al zo geplaagde Harmen, die slechts enige meters bij ze vandaan, maar onzichtbaar, verbeten in de weer was de uiterlijk aangerichte schade te herstellen. Trillend van verontwaardiging, nog verergerd door zijn verregaande staat van beschonkenheid, was hij niet in staat de vereiste handelingen doelmatig uit te voeren. Hert was maar goed dat er toevallig niemand anders naar de WC moest, en omdat Harmen zich even later realiseerde dat daar ieder moment verandering kon komen, dook hij een der zitcabines binnen waar hij vergeefs trachtte zijn kleffe broek af te stropen in de enge ruimte. Zo goed en zo kwaad als het ging depte hij met behulp van lange slierten van de rol getrokken en tot een grote prop gefrommeld grauw papier zijn geslacht en zijn ovenbenen. Daarna spendeerde hij op dezelfde wijze de hele rol aan zijn warm-vochtige en wee geurende broek van zachte stof. Walgend keek hij toe hoe zich rafels en tot natte slierten opgerold papier van de prop losmaakten en zich klevend aan de stof vasthechtten. De hele stapel rollen in het rekje achter de pot was niet genoeg om de hele boel in het reine te krijgen, en ook al was de voorraad groter geweest, dan nog zou dat niet veel geholpen hebben, want een dergelijke drogingsmethode heeft nu eenmaal zijn beperkingen. Trouwens, Harmens nog steeds groeiende woede was ook niet bevorderlijk voor een gedegen uitvoering van de vereiste arbeid, zodat je hier rustig kon spreken van nattevingerwerk. Dit had tot gevolg dat Harmen walmend en wel en ziedend van woede, met ternauwernood omhoog gesjorde en dichtgeritste broek, zonder zijn handen te wassen weer naar buiten stormde, waar hij het nietsvermoedende paar nog steeds in ongewijzigde houding aantrof. De manier waarop hij losbarstte en tegen ze uitvoer bracht hier uiteraard wel verandering in. Vol verwarring en toch ook wel een beetje betrapt en beteuterd keken ze hem aan. Eigenlijk richtte Harmen zich uitsluitend tot Ada in zijn stroom van scheldwoorden die qua intensiteit en beledigingskracht aanzwol naarmate hij verder opgefokt raakte. Jozef achtte hij nog steeds te min om zich te verwaardigen zich met zo’n idioot bezig te houden en dus deed hij alsof die niet bestond, wat een enigszins lachwekkende indruk moest maken op de toeschouwers die, aangelokt door het kabaal dat toevallig uitbrak tijdens een korte disco- pauze, in rap tempo nieuwsgierig kwamen toegestroomd.
Het besef in deze omstandigheden nog voor publiek te moeten optreden ook, zorgde ervoor dat bij Harmen alle stoppen doorsloegen. Iedere remming viel weg zodat hij buiten zichzelf raakte en ook zijn laatste restje zelfbeheersing, zijn laatste vleugje beschaving verloor. De zaak ontaardde in een mum van tijd in een regelrechte rel, toen vloeken en tieren en de goorste beledigingen niet meer bij machte bleken Harmens razernij te verwoorden. Er moest een andere uitingsvorm voor zijn emoties te hulp worden geroepen en hij kon niets anders bedenken dan de aanval lijfelijk voort te zetten. Maar toen hij ze ook daadwerkelijk te lijf wilden gaan, voelden enige aanwezigen uit de nu dichte menigte zich geroepen letterlijk tussenbeide te komen. Verder dan proberen om de boel te sussen, onder andere door aan zijn maaiende armen te gaan hangen en hem zoetsappig kalmerend toe te spreken, kwam men echter niet; het maakte het alleen maar erger. Als dank voor hun bemoeienis richtte Harmens nog steeds groeiende agressie zich nu tegen de ingrijpers, waarbij al het hem aangedane onrecht tot uitbarsting kwam, zodat er steeds meer mensen nodig waren om hem in bedwang te houden. Maar met bovenmenselijke kracht wist hij zich nog eenmaal los te rukken en een vernietigende dreun uit te delen aan de eerste de beste die toevallig voorhanden was. Het was de lieftallige Projektleidster zelf, die al heel wat sluimerende conflicten en explosieve situaties met haar tact en charme had weten op te lossen, maar die nu zonder een kik te geven op de betegelde vloer van het gangetje ineen zeeg. Iedereen stond aan de grond genageld, ook Harmen, die door het effect van de toegebrachte slag alle moordlust uit zich voelde wegvloeien en zelfs geen besef meer had van de horror vacui waarin hij terecht was gekomen.
Nog een geluk dat de toiletten zo dichtbij waren, nu was in een handomdraai een handdoek en water beschikbaar om de door een vrijwilliger gevloerde beroepskracht bij te brengen. Iedereen kwam op het zelfde moment weer tot leven. Talloze bezorgde hoofden bogen zich over het slachtoffer. Onder de omstanders kwam een verontwaardigd gekakel op gang dat naar alle waarschijnlijkheid snel zou escaleren tot een furieus volksgericht, waarvan Harmen maar moest hopen dat dit niet uitgroeide tot een massale lynchpartij. Het allerverstandigste wat hij kon doen was dan ook muisstil weg te sluipen naar het bijgebouwtje waar hij sliep en zich in zijn kamer opsluiten achter een gebarricadeerde deur. Ook Ada en Jozef maakten zich schielijk uit de voeten, zij het in tegenovergestelde richting.
*
Zodra Harmen buiten was in de koele nachtlucht en het duister hem beschermend opslokte, keerde zijn woede in alle hevigheid terug, vooral toen een fris briesje hem bewust maakte van het koude plakken tegen zijn benen. Het scheelde maar een haar of hij was teruggerend om Ada alsnog te grazen te nemen of, bij gebrek aan beter, het hele gezelschap uit te roeien. Maar zijn instinct tot zelfbehoud wist bijtijds het voor zijn ogen getrokken waas te doorbreken en te vervangen door een kortstondig opklaring waarin hem plots helder voor de geest stond wat hij moest doen, of liever wat hij vooral níet moest doen.
Hij had hier niets meer te zoeken. Zijn rol was hier uitgespeeld. Een verzoening zou onmogelijk zijn. Ook van hemzelf uit. Zijn positie hier was een hachelijke. Wraaknemen nú, was zelfs gevaarlijk. Er restte hem slechts één ding: wegewezen.
Harmen begaf zich linea recta naar zijn kamertje, trok een schone onderbroek en pantalon aan zonder zich verder te wassen en graaide haastig zijn spullen bij elkaar. In de haast stootte hij zich in de kleine ruimte een paar keer pijnlijk aan de bedden. Hij kon niet nalaten gauw even wat rondslingerende kleren van Ada kapot te trekken en uit het raam te gooien. Hij ko niet zeggen dat het hem opluchtte. Hij gaf een flinke trap tegen de enige stoel met het dunne metalen frame en de hardplastic zitting en rugleuning, zodat die met een metalig poing tegen de muur klapte en brak. Ook dat bracht geen opluchting. Hij greep zijn tas en camerakoffer en beende nijdig de deur uit. Op het pad naar de parkeerplaats struikelde hij half over een boomwortel en vervolgde vloekend zijn weg. Hij smeet zijn spullen op de achterbank van de Rover en moest een paar keer starten voor de motor aansloeg. Dat overkwam hem anders nooit. Hij schakelde en vloog met een schok achteruit. Met genoegen hoorde hij hoe zijn achterbumper zich in de zijkant van de oude Volkswagen van één van die klootzakken boorde. Hij schakelde weer en beschreef met gierende motor een slippende bocht, waarbij het grint van de parkeerplaats werd weggespoten en als een kogelregen tegen de andere auto’s en de ramen van het conferentieoord sloeg. Hij gaf een dot gas miste op een haar na het door het geraas naar buiten gespoede gezelschap, dat zich op het nippertje via een dodensprong in veiligheid wist te brengen. Hij claxonneerde nadrukkelijk en besproeide de werklozen en halvegaren met een regen van kiezels, een waardig afscheid ten teken van wat hij nog voor ze in petto had, maar hij betwijfelde of ze die bui wel zagen hangen want ook zelf wist hij nog niet precies hoe zijn wraak zich over hen zou ontladen. Als een dolleman spoot hij de oprijlaan van het voormalige landgoed af en gierde de weg op naar het dorp. Weg van dit oord, op naar de hoofdstad, terug naar de luxe van zijn appartement in de zuidoost-lob.
Hoop en vrees dat hij zich in zijn toestand te pletter zou rijden waren in het achtergebleven gezelschap gelijkelijk vertegenwoordigd, maar naar later bleek zouden beide kampen niet met deze uitkomst geconfronteerd worden. Wel beseften de meesten vagelijk dat het heel goed mogelijk was dat men nog niet van hem af was.
Lees verder: Hoofdstuk 10 – De kater 1